Jozua

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24

BasisBijbel

Jozua 2 BasisBijbel (BB)

De spionnen in Jericho

1. Jozua stuurde twee verkenners op pad vanuit Sittim. Zij moesten in het geheim het land en de stad Jericho gaan verkennen. Ze gingen naar Jericho en kwamen in het huis van de hoer Rachab. Daar bleven ze overnachten.

2. Maar de koning van Jericho werd gewaarschuwd: "Er zijn vannacht een paar Israëlieten gekomen om het land te verkennen."

3. Toen stuurde de koning soldaten naar Rachab. Zij zeiden tegen haar: "Geef ons die mannen die bij jou in huis zijn, want het zijn spionnen."

4. Maar de vrouw had de twee mannen verborgen. Ze antwoordde: "Ja, er zijn twee mannen bij mij geweest. Maar ik wist niet waar ze vandaan kwamen.

5. Ze zijn weer vertrokken toen het donker begon te worden en de poort zou worden gesloten. Ik weet niet waar ze heen zijn gegaan. Als jullie snel zijn, kunnen jullie hen nog inhalen."

6. Maar ze had hen op het dak laten klimmen. Daar had ze hen verstopt onder stro dat ze daar had liggen.

7. De soldaten vertrokken snel. Ze namen de weg naar de Jordaan, om hen te zoeken bij de ondiepe plaatsen waar je de rivier kon oversteken. Zodra de achtervolgers de stad uit waren, werd de poort gesloten.

8. Voordat de mannen gingen slapen, klom Rachel naar hen toe op het dak.

9. Ze zei tegen hen: "Ik weet dat de Heer jullie dit land heeft gegeven. We zijn allemaal vreselijk bang voor jullie.

10. Want we hebben gehoord dat de Heer het water van de Rietzee voor jullie heeft laten opdrogen toen jullie uit Egypte vertrokken. En we weten dat jullie koning Sihon en koning Og van de Amorieten aan de overkant van de Jordaan hebben overwonnen en gedood.

11. Toen we dat hoorden, werden we doodsbang. De moed is ons in de schoenen gezonken. Want jullie Heer God is een God boven in de hemel en beneden op de aarde.

12. Zweer mij alsjeblieft bij de Heer dat jullie goed zullen zijn voor mij en mijn familie, omdat ik ook goed ben geweest voor jullie.

13. Spreek met mij een teken af. Beloof me daarmee dat jullie mij, mijn vader en moeder, mijn broers en zussen en iedereen die bij hen hoort niet zullen doden."

14. De mannen antwoordden haar: "Zeg niemand dat wij hier zijn geweest. Dan zullen wij ons leven voor je over hebben. Als de Heer ons straks het land heeft gegeven, zullen we je belonen. We zullen doen wat we je hebben beloofd."

15. Toen liet ze hen aan een touw door het raam naar beneden zakken. Want haar huis stond bovenop de stadsmuur.

16. En ze zei tegen hen: "Ga naar de bergen. Dan is er geen kans dat jullie je achtervolgers tegenkomen. Verberg je daar drie dagen, totdat ze hier weer zijn teruggekomen. Daarna kunnen jullie gaan waar jullie willen."

17. De mannen zeiden tegen haar: "We zullen ons aan onze belofte houden. Maar dan moet je wel doen wat we nu zeggen.

18. Als we het land binnen komen, moet je dit rode touw uit het raam hangen waardoor je ons naar beneden hebt laten zakken. Zorg dat je vader en moeder, je broers en zussen en je hele familie bij jou in huis zijn.

19. Als iemand van hen je huis uitgaat, zal het zijn eigen schuld zijn als hij wordt gedood. Maar wij zijn dan onschuldig. Maar als iemand wordt gedood terwijl hij bij jou in huis is, dan zullen wij schuldig zijn aan zijn dood.

20. Maar als je ons verraadt, hoeven we ons niet aan onze belofte te houden."

21. Ze antwoordde: "Afgesproken," en liet hen vertrekken. Het rode touw bond ze aan het raam.

22. De mannen gingen naar de bergen. Daar bleven ze drie dagen, tot hun achtervolgers waren teruggegaan. De soldaten hadden op de hele weg gezocht, maar hen niet kunnen vinden.

23. Toen keerden de twee verkenners terug uit de bergen. Ze staken de Jordaan over en kwamen terug bij Jozua. Ze vertelden hem alles wat er was gebeurd.

24. Ze zeiden: "De Heer heeft het hele land in onze macht gegeven. De bewoners van het land zijn doodsbang voor ons."