Jozua

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24

BasisBijbel

Jozua 12 BasisBijbel (BB)

Lijst van de overwonnen koningen

1. De Israëlieten hebben eerst het land veroverd aan de oostkant van de Jordaan. Namelijk het hele gebied vanaf de beek de Arnon tot aan de Hermonbergen en de hele vlakte. Daar overwonnen ze twee koningen.

2. De eerste koning was koning Sihon van de Amorieten, die in Hesbon woonde. Hij heerste vanaf Aroër, dat aan de oever van de beek de Arnon ligt, aan het middendeel van de beek, en over de helft van Gilead tot aan de beek de Jabbok, de grens met de Ammonieten,

3. en over de vlakte tot aan de oostkant van het meer van Kinnerot en tot aan de oostkant van de zee van de vlakte, de Zoutzee, in de richting van Bet-Jesimot en in zuidelijke richting tot aan Asdot-Pisga.

4. De tweede koning was koning Og van Bazan. Hij was één van de laatste reuzen.

5. Hij woonde in Astarot en Edreï en heerste over de Hermonbergen, Salka en heel Bazan tot aan het gebied van de Gezurieten en de Maächatieten, en over de [ andere ] helft van Gilead, tot aan het gebied van koning Sihon.

6. Mozes, de dienaar van de Heer, heeft hen met de Israëlieten verslagen. Hun land gaf hij aan de stammen van Ruben en Gad en aan de halve stam van Manasse.

7. De volgende koningen heeft Jozua met Israël verslagen aan de westkant van de Jordaan. Hun gebied liep van Baäl-Gad in het dal van de Libanon tot de Kale Bergen, die oplopen in de richting van Seïr. Hun land gaf Jozua aan de Israëlieten. Hij verdeelde het onder de verschillende stammen en families.

8. Dat land lag in de bergen, in het dal, in de vlakte, op de hellingen, in de woestijn en in het Zuiderland. Het was het land van de Hetieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perezieten, de Hevieten en de Jebusieten.

9. De overwonnen koningen waren: de koning van Jericho. De koning van Ai bij Bet-El.

10. De koning van Jeruzalem. De koning van Hebron.

11. De koning van Jarmut. De koning van Lachis.

12. De koning van Eglon. De koning van Gezer.

13. De koning van Debir. De koning van Geder.

14. De koning van Horma. De koning van Harad.

15. De koning van Libna. De koning van Adullam.

16. De koning van Makkeda. De koning van Bet-El.

17. De koning van Tappua. De koning van Hefer.

18. De koning van Afek. De koning van Lassaron.

19. De koning van Madon. De koning van Hazor.

20. De koning van Simron-Meron. De koning van Achsaf.

21. De koning van Taänach. De koning van Megiddo.

22. De koning van Kedes. De koning van Jokneam bij de Karmel.

23. De koning van Dor bij Nafat-Dor. De koning van Gojim bij Gilgal.

24. De koning van Tirza. Samen 31 koningen.