BasisBijbel

Johannes 9:1-18 BasisBijbel (BB)

1. Toen Jezus verder liep, zag Hij een man die al vanaf zijn geboorte blind was.

2. Zijn leerlingen vroegen Hem: "Meester, hoe komt het dat hij blind geboren is? Komt dat omdat zijn ouders ongehoorzaam geweest zijn aan God, of hijzelf?"

3. Jezus antwoordde: "Het komt niet omdat hij of zijn ouders ongehoorzaam zijn geweest aan God. Maar God wil [ nu ] door hem aan de mensen laten zien hoe goed en machtig Hij is.

4. Hij heeft Mij gestuurd om te doen wat Hij wil. Dat doe Ik zolang het licht is. Want als het eenmaal donker is geworden, kan niemand dat meer doen.

5. Zolang Ik op de aarde ben, ben Ik het licht voor de mensen."

6. Toen spuugde Hij op de grond en maakte daarvan een modderpapje. Hij smeerde dat op de ogen van de blinde man en zei tegen hem:

7. "Ga je wassen in de vijver van Siloam" ('Siloam' betekent 'gestuurd'). De man ging daarheen en waste zich. Toen hij terugkwam, kon hij zien.

8. Zijn buren en de andere mensen die hem als blinde bedelaar hadden gekend, zagen hem. En ze zeiden tegen elkaar: "Is dat niet die bedelaar?"

9. Sommige mensen zeiden: "Ja, dat is hem inderdaad." Andere mensen zeiden: "Nee, hij lijkt alleen op hem." Hij zei: "Ik ben het wél."

10. Toen vroegen ze hem: "Hoe komt het dat je nu kan zien?"

11. Hij antwoordde: "De Man die ze Jezus noemen maakte een modderpapje. Dat smeerde Hij op mijn ogen. Toen zei Hij dat ik me in Siloam moest gaan wassen. Dat heb ik gedaan en toen kon ik zien."

12. Ze vroegen hem: "Waar is Hij nu?" Hij zei: "Dat weet ik niet."

13. Ze brachten hem naar de Farizeeërs.

14. Nu was het de heilige rustdag toen Jezus het modderpapje maakte en de ogen van de man genas.

15. De Farizeeërs vroegen aan de man hoe het kwam dat hij nu kon zien. Hij antwoordde: "Hij smeerde een modderpapje op mijn ogen. Ik waste dat er af en toen kon ik zien."

16. Een paar van hen zeiden toen: "Die Man is echt niet door God gestuurd, want Hij houdt Zich niet aan de heilige rustdag." Anderen zeiden: "Maar hoe kan een slecht mens zulke wonderen doen?" En ze werden het niet met elkaar eens.

17. Toen vroegen ze aan de man die blind was geweest: "Wat vind je zelf van Hem, nu Hij je ogen heeft genezen?" Hij antwoordde: "Hij is een profeet!"

18. De Joodse leiders geloofden niet echt dat hij blind was geweest en nu kon zien. Daarom vroegen ze het aan zijn ouders.