BasisBijbel

Johannes 21:1-18 BasisBijbel (BB)

1. Hierna liet Jezus Zich opnieuw aan zijn leerlingen zien. Dat was bij het Meer van Tiberias. Dat ging zó.

2. Simon Petrus, Tomas Didymus, Natanaël uit Kana in Galilea, de twee zonen van Zebedeüs en nog twee van Jezus' leerlingen waren bij elkaar.

3. Simon Petrus zei tegen hen: "Ik ga vissen." Ze antwoordden: "We gaan met je mee." Ze vertrokken met de boot, maar die hele nacht vingen ze niets.

4. Toen het ochtend werd, stond Jezus aan de kant van het water. Maar de leerlingen herkenden Hem niet.

5. Jezus zei tegen hen: "Kinderen, hebben jullie ook vis te eten bij je brood?" Ze antwoordden Hem: "Nee."

6. Toen zei Hij tegen hen: "Gooi het visnet aan de rechterkant van de boot in het water. Dan zullen jullie vis vangen." Ze deden wat Hij zei. Nu vingen ze zóveel vis, dat ze het visnet niet meer konden binnenhalen.

7. De leerling die Jezus' beste vriend was, zei tegen Petrus: "Het is de Heer Jezus!" Toen Simon Petrus hoorde dat het de Heer was, trok hij gauw zijn overkleren aan (want die had hij uitgetrokken) en sprong in het water.

8. Maar de andere leerlingen kwamen met de boot, want ze waren niet ver van de kant: maar ongeveer 200 el [ (ongeveer 100 m) ]. Het volle visnet sleepten ze achter de boot aan.

9. Toen ze aan land waren gekomen, zagen ze daar een vuurtje met vis en brood er op.

10. Jezus zei tegen hen: "Geef Mij een paar van de vissen die jullie net hebben gevangen."

11. Simon Petrus ging aan boord en trok het visnet het land op. Het zat helemaal vol: er zaten 153 grote vissen in. En hoewel het er zoveel waren, scheurde het visnet niet.

12. Jezus zei tegen hen: "Kom en eet." Niemand van de leerlingen durfde Hem te vragen: "Wie bent U?" Want ze wisten dat het de Heer was.

13. Jezus nam het brood en gaf het aan hen. Hetzelfde deed Hij met de vis.

14. Dit was de derde keer dat Jezus Zich aan zijn leerlingen liet zien nadat Hij uit de dood was opgestaan.

15. Toen ze klaar waren met eten, zei Jezus tegen Simon Petrus: "Simon, zoon van Jona, houd jij meer van Mij dan de anderen?" Simon zei tegen Jezus: "Ja Heer, U weet dat ik van U houd."

16. Hij zei tegen Simon: "Voed mijn lammetjes." Toen zei Hij voor de tweede keer tegen hem: "Simon, zoon van Jona, houd je van Mij?" En hij zei tegen Jezus: "Ja Heer, U weet dat ik van U houd." Jezus zei tegen hem: "Voed mijn schapen."

17. En voor de derde keer zei Hij tegen Simon: "Simon, zoon van Jona, houd je van Mij?" Petrus werd verdrietig dat Hij hem dat voor de derde keer vroeg. En Hij zei tegen Jezus: "Heer, U weet alles. U weet dat ik van U houd." Jezus zei tegen hem: "Zorg voor mijn schapen.

18. Luister goed! Ik zeg je: toen je jonger was, deed je zelf je riem om en ging je waar je wilde. Maar wanneer je oud geworden bent, zul je je handen uitstrekken en iemand anders zal een riem om je heen doen en je ergens naartoe brengen waarheen je niet wil gaan."