BasisBijbel

Johannes 18:26-37 BasisBijbel (BB)

26. Eén van de slaven van de hogepriester was een familielid van de man van wie Petrus het oor had afgehakt. Hij zei: "Ik zag je daarnet in de tuin toch bij Hem?"

27. Petrus zei weer dat het niet waar was. Op datzelfde moment kraaide er een haan.

28. Ze brachten Jezus van Kajafas naar het gerechtsgebouw [ van de Romeinen ]. Het was inmiddels vroeg in de morgen. Zelf gingen ze het gerechtsgebouw niet in, om niet onrein te worden. Want dan zouden ze het Paasfeest niet mogen vieren.

29. Daarom kwam [ de Romeinse bestuurder van Judea ] Pilatus naar buiten om hun te vragen: "Waarvan beschuldigen jullie deze Man?"

30. Ze antwoordden hem: "Als Hij geen kwaad had gedaan, zouden we Hem niet bij u brengen!"

31. Pilatus zei tegen hen: "Neem Hem mee en veroordeel Hem volgens jullie eigen wetten." De Joden zeiden tegen hem: "We mogen [ van de Romeinen ] niemand de doodstraf geven."

32. Zo gebeurde wat Jezus van tevoren had gezegd over de manier waarop Hij zou sterven.

33. Pilatus ging het gerechtsgebouw weer in. Hij riep Jezus en vroeg Hem: "Ben Jij de koning van de Joden?"

34. Jezus antwoordde hem: "Zegt u dit uit uzelf of hebben anderen u dit over Mij gezegd?"

35. Pilatus antwoordde: "Ik ben toch geen Jood? Jouw volk en de leiders van de priesters hebben Jou bij Mij gebracht. Wat heb Je gedaan?"

36. Jezus antwoordde: "Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Als mijn Koninkrijk van deze wereld was, zouden mijn dienaren voor Mij hebben gestreden. Dan hadden de Joden Mij niet gevangen kunnen nemen. Maar mijn Koninkrijk is niet van deze wereld."

37. Toen zei Pilatus tegen Hem: "Je bent dus een koning?" Jezus zei: "U zegt zelf dat Ik een koning ben. Ik ben geboren en op deze wereld gekomen om de waarheid te vertellen. Iedereen die van de waarheid houdt, luistert naar Mij."