BasisBijbel

Johannes 18:19-31 BasisBijbel (BB)

19. De hogepriester stelde Jezus vragen over zijn leerlingen en over wat Hij aan de mensen leerde.

20. Jezus antwoordde hem: "Ik heb openlijk tegen de mensen gesproken. Ik gaf aldoor les in de synagoge en in de tempel, waar de Joden uit alle plaatsen bij elkaar komen. Ik heb niets in het geheim gedaan.

21. Waarom stelt u Mij dan nu vragen? Vraag aan de mensen die hebben geluisterd wat Ik heb verteld. Zij weten wat Ik heb gezegd."

22. Toen sloeg één van de knechten Jezus in zijn gezicht en zei: "Hoe durf Je zó tegen de hogepriester te spreken?"

23. Jezus antwoordde: "Als Ik iets verkeerds heb gezegd, zeg Mij dan wát er verkeerd was. Maar als het goed was, waarom sla je Me dan?"

24. (Annas had Hem geboeid naar de hogepriester Kajafas gestuurd.)

25. Simon Petrus stond zich nog steeds te warmen. Opnieuw zei iemand tegen hem: "Jij hoort toch ook bij zijn leerlingen?" Maar hij zei: "Nee, hoor! Ik niet!"

26. Eén van de slaven van de hogepriester was een familielid van de man van wie Petrus het oor had afgehakt. Hij zei: "Ik zag je daarnet in de tuin toch bij Hem?"

27. Petrus zei weer dat het niet waar was. Op datzelfde moment kraaide er een haan.

28. Ze brachten Jezus van Kajafas naar het gerechtsgebouw [ van de Romeinen ]. Het was inmiddels vroeg in de morgen. Zelf gingen ze het gerechtsgebouw niet in, om niet onrein te worden. Want dan zouden ze het Paasfeest niet mogen vieren.

29. Daarom kwam [ de Romeinse bestuurder van Judea ] Pilatus naar buiten om hun te vragen: "Waarvan beschuldigen jullie deze Man?"

30. Ze antwoordden hem: "Als Hij geen kwaad had gedaan, zouden we Hem niet bij u brengen!"

31. Pilatus zei tegen hen: "Neem Hem mee en veroordeel Hem volgens jullie eigen wetten." De Joden zeiden tegen hem: "We mogen [ van de Romeinen ] niemand de doodstraf geven."