BasisBijbel

Johannes 18:10-29 BasisBijbel (BB)

10. Simon Petrus had een zwaard bij zich. Hij trok het en sloeg het rechteroor van de slaaf van de hogepriester af. Die slaaf heette Malchus.

11. Jezus zei toen tegen Petrus: "Steek je zwaard weg. Ik moet de beker [ van Gods straf ] leegdrinken die de Vader Mij geeft. [ Het is nodig dat dit allemaal gebeurt. ]"

12. De soldaten, hun hoofdman en de tempelbewakers namen Jezus gevangen en bonden Hem vast.

13. Ze namen Hem eerst mee naar Annas, de schoonvader van de hogepriester Kajafas.

14. Kajafas was de man die de Joodse leiders de raad had gegeven: 'Het is het beste om één man te doden, zodat het niet met het hele volk slecht afloopt.'

15. Simon Petrus en nog een leerling volgden Jezus. Die andere leerling was een kennis van de hogepriester. Hij ging met Jezus mee het paleis van de hogepriester binnen.

16. Maar Petrus bleef buiten bij de poort wachten. De andere leerling, die dus een kennis van de hogepriester was, kwam weer naar buiten en praatte met de bewaakster van de poort. Daarna nam hij Petrus mee naar binnen.

17. De bewaakster zei tegen Petrus: "Jij hoort toch ook bij de leerlingen van die Man?" Maar Petrus zei: "Nee hoor, ik niet!"

18. De slaven en knechten hadden een vuur gemaakt, omdat het koud was. Daar stonden ze zich bij te warmen. Petrus ging bij hen staan om zich ook te warmen.

19. De hogepriester stelde Jezus vragen over zijn leerlingen en over wat Hij aan de mensen leerde.

20. Jezus antwoordde hem: "Ik heb openlijk tegen de mensen gesproken. Ik gaf aldoor les in de synagoge en in de tempel, waar de Joden uit alle plaatsen bij elkaar komen. Ik heb niets in het geheim gedaan.

21. Waarom stelt u Mij dan nu vragen? Vraag aan de mensen die hebben geluisterd wat Ik heb verteld. Zij weten wat Ik heb gezegd."

22. Toen sloeg één van de knechten Jezus in zijn gezicht en zei: "Hoe durf Je zó tegen de hogepriester te spreken?"

23. Jezus antwoordde: "Als Ik iets verkeerds heb gezegd, zeg Mij dan wát er verkeerd was. Maar als het goed was, waarom sla je Me dan?"

24. (Annas had Hem geboeid naar de hogepriester Kajafas gestuurd.)

25. Simon Petrus stond zich nog steeds te warmen. Opnieuw zei iemand tegen hem: "Jij hoort toch ook bij zijn leerlingen?" Maar hij zei: "Nee, hoor! Ik niet!"

26. Eén van de slaven van de hogepriester was een familielid van de man van wie Petrus het oor had afgehakt. Hij zei: "Ik zag je daarnet in de tuin toch bij Hem?"

27. Petrus zei weer dat het niet waar was. Op datzelfde moment kraaide er een haan.

28. Ze brachten Jezus van Kajafas naar het gerechtsgebouw [ van de Romeinen ]. Het was inmiddels vroeg in de morgen. Zelf gingen ze het gerechtsgebouw niet in, om niet onrein te worden. Want dan zouden ze het Paasfeest niet mogen vieren.

29. Daarom kwam [ de Romeinse bestuurder van Judea ] Pilatus naar buiten om hun te vragen: "Waarvan beschuldigen jullie deze Man?"