BasisBijbel

Johannes 13:23-30 BasisBijbel (BB)

23. Jezus' beste vriend zat vlak naast Jezus aan tafel.

24. Simon Petrus zei tegen hem: "Vraag jij eens aan Jezus over wie Hij het heeft?"

25. De leerling boog zich dicht naar Jezus toe en vroeg Hem: "Heer, wie bedoelt U?"

26. Jezus antwoordde: "Ik bedoel de man aan wie Ik dit stuk brood geef nadat Ik het ingedoopt heb." Hij doopte een stuk brood in [ de saus ] en gaf het aan Judas Iskariot, de zoon van Simon.

27. Toen Judas dit stuk brood aanpakte, kwam de duivel in hem. Jezus zei tegen hem: "Ga maar gauw doen wat je moet gaan doen."

28. Maar niemand van de anderen aan tafel begreep waarom Hij dat zei.

29. Ze dachten dat Jezus bedoelde dat Judas iets moest gaan kopen wat ze voor het feest nodig hadden. Of dat hij iets aan de arme mensen moest gaan geven. Dat dachten ze omdat Judas altijd het geld bewaarde.

30. Judas pakte het stuk brood aan en vertrok onmiddellijk. Het was inmiddels nacht.