BasisBijbel

Johannes 13:18-32 BasisBijbel (BB)

18. Ik heb het niet over jullie allemaal. Ik weet wie Ik heb uitgekozen. Maar wat in de Boeken al is gezegd, gaat nu gebeuren: [ In de Psalmen staat: ] 'Hij die altijd met Mij at, is mijn vijand geworden.'

19. Ik zeg het jullie nu, van tevoren, vóórdat het gebeurt. Zo zullen jullie, op het moment dat dit gebeurt, geloven dat IK [ het ] BEN.

20. Luister goed! Ik zeg jullie: als je iemand ontvangt die door Mij is gestuurd, ontvang je [ eigenlijk ] Mij. En als je Mij ontvangt, ontvang je [ eigenlijk ] Hem die Mij gestuurd heeft."

21. Nadat Jezus dat had gezegd, werd Hij verdrietig. Hij zei: "Luister goed! Eén van jullie zal Mij verraden."

22. De leerlingen keken elkaar aan, onzeker over wie Hij het had.

23. Jezus' beste vriend zat vlak naast Jezus aan tafel.

24. Simon Petrus zei tegen hem: "Vraag jij eens aan Jezus over wie Hij het heeft?"

25. De leerling boog zich dicht naar Jezus toe en vroeg Hem: "Heer, wie bedoelt U?"

26. Jezus antwoordde: "Ik bedoel de man aan wie Ik dit stuk brood geef nadat Ik het ingedoopt heb." Hij doopte een stuk brood in [ de saus ] en gaf het aan Judas Iskariot, de zoon van Simon.

27. Toen Judas dit stuk brood aanpakte, kwam de duivel in hem. Jezus zei tegen hem: "Ga maar gauw doen wat je moet gaan doen."

28. Maar niemand van de anderen aan tafel begreep waarom Hij dat zei.

29. Ze dachten dat Jezus bedoelde dat Judas iets moest gaan kopen wat ze voor het feest nodig hadden. Of dat hij iets aan de arme mensen moest gaan geven. Dat dachten ze omdat Judas altijd het geld bewaarde.

30. Judas pakte het stuk brood aan en vertrok onmiddellijk. Het was inmiddels nacht.

31. Toen Judas was vertrokken, zei Jezus: "Nu zullen jullie zien hoe machtig de Mensenzoon is. En daaraan zal ook te zien zijn hoe machtig God is.

32. God zal Hem eren en Hij zal Hem in Zichzelf eren.