BasisBijbel

Johannes 11:28-40 BasisBijbel (BB)

28. Hierna ging Marta weer naar huis. Ze nam haar zus Maria even apart en zei: "De Meester is er en Hij wil je spreken."

29. Toen ze dat hoorde, stond ze snel op en ging naar Hem toe.

30. Jezus was nog niet in het dorp aangekomen. Hij was nog op de plek waar Hij met Marta had gesproken.

31. De Joden die bij Maria in huis zaten om haar te troosten, zagen dat Maria snel opstond en naar buiten ging. Ze liepen haar achterna, omdat ze dachten dat ze naar het graf ging om daar te huilen.

32. Toen Maria bij Jezus kwam, knielde ze bij zijn voeten neer. En ze zei tegen Hem: "Heer, als U hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn!"

33. Toen Jezus haar en de Joden die bij haar waren zo zag huilen, werd Hij in zijn geest boos en verdrietig.

34. Hij vroeg: "Waar hebben jullie hem begraven?" Ze zeiden tegen Hem: "Heer, komt U maar kijken."

35. Jezus huilde.

36. De Joden zeiden: "Kijk eens hoeveel Hij van hem hield!"

37. Maar sommige mensen zeiden: "De ogen van een blinde kon Hij wél genezen. Had Hij er dan óók niet voor kunnen zorgen dat Lazarus in leven bleef?"

38. Jezus werd opnieuw boos en verdrietig in zijn geest en ging naar het graf. Het graf was een grot in de rotsen met een grote steen voor de ingang.

39. Jezus zei: "Haal de steen weg!" Marta, de zus van de dode, zei tegen Hem: "Heer, het stinkt er al, want hij is al vier dagen dood!"

40. Jezus zei tegen haar: "Ik heb je toch gezegd dat je, als je Mij gelooft, zal zien hoe goed en machtig God is?"