BasisBijbel

Job 39:18-34 BasisBijbel (BB)

18. Ze vergeet dat iemand ze zou kunnen vertrappenen dat de wilde dieren ze zouden kunnen opeten.

19. Ze behandelt haar jongen hard, alsof ze niet van haar zijn.Het maakt haar niet uit als ze voor niets eieren heeft gelegd.

20. Want Ik heb haar geen wijsheid gegeven.Ik heb haar nu eenmaal niet verstandig gemaakt.

21. Wanneer ze van de grond opstaat,rent ze sneller dan paarden en ruiters en lacht hen uit.

22. Kun jij een paard sterk maken?Heb jij de golvende manen op zijn nek laten groeien?

23. Kun jij ervoor zorgen dat het zo goed springt als een sprinkhaan?Iedereen is bang als het trots briest!

24. Vrolijk woelt het met zijn hoeven de grond om.Krachtig stort het zich in de strijd.

25. Een paard kent geen angst en is nergens bang voor.Het vlucht niet voor het zwaard.

26. Boven hem rammelt de pijlkoker.Boven hem flikkeren lans en speer.

27. Razendsnel galoppeert het over de bodem.Het is niet te houden als de ramshoorn klinkt.

28. Het hinnikt, elke keer als er op de ramshoorn wordt geblazen.Al van grote afstand ruikt het paard de strijden hoort het geroep van de aanvoerders en het krijgsgeschreeuw.

29. Is het aan jouw wijsheid te danken dat een sperwer vliegt?Dat hij zijn vleugels uitslaat naar het zuiden?

30. Heb jij de arend bevel gegeven om op te stijgenen zijn nest hoog op de rots te bouwen?

31. Hij woont en slaapt hoog op de rots,op rotsen en bergtoppen.

32. Vandaar speurt hij naar eten.Zijn ogen turen in de verte.

33. Zijn jongen slurpen bloed.Waar doden liggen, is de arend te vinden.

34. En de Heer zei tegen Job: