BasisBijbel

Job 19:13-27 BasisBijbel (BB)

13. Hij heeft mijn broers bij mij weggejaagd.Mijn kennissen komen niet meer.

14. Mijn familie blijft bij me weg.Bekenden zijn me vergeten.

15. Mijn knechten en slavinnen behandelen me als een vreemde.Ik ben voor hen een onbekende geworden.

16. Als ik mijn knecht roep, antwoordt hij niet.Ik moet hem echt smeken om te komen.

17. Mijn vrouw vindt dat mijn adem stinkt.Mijn eigen familieleden moet ik smeken om te komen.

18. Jonge kinderen hebben geen respect meer voor mij.Als ik opsta om mijn mening te geven, spreken ze me tegen.

19. Mijn vrienden willen niet meer bij me komen.De mensen van wie ik hield, zijn nu tegen me.

20. Ik ben zo mager dat je mijn botten kan tellen.Ik heb geen tand meer in mijn mond.Je ziet alleen nog tandvlees.

21. Heb alsjeblieft medelijden met me, vrienden!Heb medelijden met me, want God heeft me geslagen.

22. Waarom doen jullie hetzelfde tegen me als God?Krijgen jullie er dan nooit genoeg van om me te kwetsen?

23. Werd alles wat ik heb gezegd maar opgeschreven!Werd er maar een boek van gemaakt!

24. Werden mijn woorden maar voor eeuwig opgeschreven,met een ijzeren stift en gesmolten lood in steen.

25. Want ik weet dat mijn Redder leeft.Uiteindelijk zal Hij mij uit het stof optillen,zodat alles weer goed komt.

26. Ook al ben ik nu zo ziek geworden dat de wormen aan mij knagen,toch zal ik uiteindelijk God zien, nog tijdens mijn leven.

27. Ik zal Hem zien en het zal weer goed met mij gaan.Ikzelf zal Hem zien, niet iemand anders.Ik kijk daar vol verlangen naar uit.