BasisBijbel

Jesaja 29:1-11 BasisBijbel (BB)

1. [ De Heer zegt: ] "Pas maar op, Jeruzalem, stad waar mijn [ offer ]vuur brandt! Pas maar op, Jeruzalem, stad waar [ koning ] David woonde! Jaar na jaar worden steeds op mijn feesten de offers verbrand.

2. Maar op een dag zal Ik je zó in moeilijkheden brengen, dat je ervan zal kreunen en steunen, Jeruzalem. Dan zal de hele stad één vuurzee worden.

3. Want Ik zal je laten omsingelen. Er zullen aanvalstorens om je heen gezet worden. Ik zal je laten aanvallen, Jeruzalem.

4. Dan zul je geen grote mond meer hebben. Je zal nog maar een heel klein stemmetje hebben, dat diep uit de grond lijkt te komen. Het zal maar zacht vanuit het stof te horen zijn. Alleen wat gepiep klinkt er nog.

5. Maar je vijanden die jou met hun grote, wrede legers bedreigden, zullen verdwijnen als stof in de wind. Plotseling zal dat gebeuren, in één ogenblik.

6. De Heer van de hemelse legers zal met donderend geweld naar je toe komen. De aarde zal beven. Hij zal komen met donder, aardbevingen, gedreun, storm, bliksem en een alles-verwoestend vuur.

7. Alle vijanden die Jeruzalem aanvielen, zullen verdwijnen, zoals een droom verdwijnt als je wakker wordt. Alle vijanden die Jeruzalem en de andere steden bedreigen, zullen plotseling verdwijnen.

8. Iemand die honger heeft, droomt dat hij eet. Maar als hij wakker wordt, heeft hij nog steeds een lege maag. Iemand die dorst heeft, droomt dat hij drinkt. Maar als hij wakker wordt, is hij nog steeds uitgeput van de dorst. Net zo zal het gaan met de legers van de volken die proberen om Jeruzalem te veroveren. Van hun plannen zal niets terecht komen."

9. [ Jesaja zegt: ] Ze aarzelen. Wees daar maar verbaasd over! Ze zijn vrolijk. Roep daarom! Ze zijn dronken, maar niet van wijn. Ze waggelen, maar niet van drank.

10. De Heer heeft een geest van slaap over jullie uitgegoten. Hij heeft jullie [ geestelijke ] ogen dichtgeplakt: jullie profeten, leiders en zieners zien niets meer. De Heer heeft hun [ geestelijke ] ogen bedekt.

11. Daardoor begrijpen jullie niets van wat ik zeg. Het is alsof je aan iemand die lezen kan, een boek geeft dat op slot zit. Als je tegen hem zegt: "Lees dit eens," zal hij antwoorden: "Ik kan het niet lezen, want het zit op slot."