Jesaja

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66

BasisBijbel

Jesaja 7 BasisBijbel (BB)

Gods woorden over koning Achaz

1. In de tijd dat Achaz (de zoon van koning Jotam, die een zoon was van koning Uzzia) koning van Juda was, viel koning Rezin van Aram Jeruzalem aan. Koning Peka (de zoon van Remalia) van Israël had zich bij hem aangesloten. Maar het lukte koning Rezin niet om Jeruzalem te veroveren.

2. Toen koning Achaz hoorde dat het leger van Aram zich had verzameld op de bergen van Israël, werd hij doodsbang. Ook het hele volk beefde van angst, zoals bomen in het veld beven in de wind.

3. Toen zei de Heer tegen Jesaja: "Ga koning Achaz tegemoet, samen met je zoon Schear-Jaschub [ (= 'een rest zal terugkomen') ]. Achaz is bij het einde van de waterleiding. Hij staat bij de bovenste vijver langs de weg naar het veld waar altijd de wol gebleekt wordt.

4. Zeg tegen hem: Blijf kalm. Wees niet bang voor koning Rezin van Aram en voor koning Peka van Israël. Ze zijn niet meer dan rokende stukken brandhout.

5. Koning Rezin van Aram wil u aanvallen, samen met koning Peka van Israël.

6. Hij wil met hem Juda veroveren, het land samen delen en de zoon van Tabeal kronen tot koning van Juda.

7. Maar de Heer zegt: Dat zal niet gebeuren. Van zijn plannen zal niets terecht komen.

8. Damaskus blijft de hoofdstad van [ alleen ] het land Aram, met Rezin als koning. Maar binnen 65 jaar zal het met het koninkrijk Israël afgelopen zijn. Als volk zal het niet langer bestaan.

9. Tot dan blijft Samaria de hoofdstad van [ alleen ] Israël, met Peka als koning. Maar dit zal alleen werkelijkheid worden als u op Mij vertrouwt."

God belooft een Redder

10. Verder zei de Heer tegen koning Achaz:

11. "Vraag Mij om een teken. Een teken diep uit het dodenrijk of een teken hoog uit de hemel."

12. Maar Achaz zei: "Ik zal geen teken vragen. Ik wil de Heer niet uitdagen."

13. Toen zei Jesaja: "Luister, zoon van David! Is het nog niet genoeg dat u het geduld van de mensen op de proef stelt? Moet u nu ook nog Gods geduld op de proef stellen?

14. U wil God niet om een teken vragen. Daarom zal de Heer u ongevraagd een teken geven: het meisje dat nog maagd is, zal in verwachting raken en een zoon krijgen. Ze zal hem Immanuël [ (= 'God met ons') ] noemen.

15. Hij zal een goed leven hebben, totdat hij in staat zal zijn om 'nee' te zeggen tegen het kwaad en het goede te doen.

16. Maar vóórdat de jongen oud genoeg zal zijn om 'nee' te zeggen tegen het kwaad en het goede te doen, zullen de twee landen waarvoor u nu bang bent, hun koningen kwijt zijn.

17. En over u, uw familie en uw volk zal de Heer een vreselijke ramp laten komen. Zoiets vreselijks is er niet meer gebeurd sinds Israël zich afsplitste van Juda. Want de Heer zal de koning van Assur op u afsturen.

18. In die tijd zal de Heer [ een volk zo ontelbaar als ] een zwerm vliegen naar Zich toe fluiten uit het gebied van de rivieren van Egypte. En [ een volk zo gevaarlijk als ] een zwerm bijen uit het land Assur.

19. Ze zullen komen en allemaal neerstrijken in de bergkloven en de rotsspleten, op de doornstruiken en de prachtige velden en akkers.

20. In die tijd zal de Heer een scheermes huren uit het land aan de overkant van de rivier: de koning van Assur. Die zal jullie hele land kaalscheren van oogst en bezit, net zoals je met een scheermes het haar van hoofd, baard en benen afscheert.

21. In die tijd zullen de mensen maar één koe en twee schapen per gezin overhouden.

22. Maar die zullen zóveel melk geven, dat de mensen toch boter kunnen eten. Ja, de mensen die nog in het land zijn overgebleven, zullen een goed leven hebben.

23. Maar in die tijd zullen alle grote, kostbare wijngaarden overgroeid raken met dorens en distels.

24. Je zal daar met pijl en boog [ op wild ] kunnen jagen. Want het hele land zal bedekt zijn met dorens en distels.

25. Ook op de akkers op de berghellingen zullen alleen maar dorens en distels groeien. Daarom zal er niemand meer komen. De boeren zullen er alleen nog hun vee laten grazen. Schapen en koeien zullen er de distels vertrappen."