Jesaja

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66

BasisBijbel

Jesaja 6 BasisBijbel (BB)

Jesaja ziet God Zelf

1. In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik de Heer. Hij zat op een hoge, indrukwekkende troon. De onderrand van zijn kleed vulde de hele tempel.

2. Er stonden engelen boven Hem. Elke engel had zes vleugels. Met twee vleugels bedekten de engelen hun gezicht, met twee vleugels bedekten ze hun voeten en met twee vleugels vlogen ze.

3. En de engelen riepen tegen elkaar: "Heilig! Heilig! Heilig is de Heer van de hemelse legers! De aarde is vol van zijn schitterende macht en majesteit!"

4. Ze riepen zó luid, dat de deurposten [ van de tempel ] ervan beefden. Ook was de tempel vol met rook.

5. Toen riep ik uit: "Help, ik ga dood! Want ik ben een mens uit wie geen enkel goed woord komt. En ik hoor bij een volk waar geen enkel goed woord uit komt. En nu heb ik de Koning gezien, de Heer van de hemelse legers!"

6. Maar één van de engelen vloog naar mij toe. Hij had in zijn hand een tang met een stuk gloeiende houtskool, dat hij uit het vuur op het altaar had genomen.

7. Hij raakte met de gloeiende houtskool mijn mond aan. Toen zei hij: "Let op, deze houtskool heeft je mond aangeraakt. Nu zijn je mond en je hart schoongebrand. Alles waarin je ongehoorzaam aan God bent geweest, is weggedaan en vergeven."

8. Toen hoorde ik de Heer zeggen: "Wie zal Ik sturen? Wie zal voor Ons gaan?" Ik antwoordde: "Hier ben ik. Stuur mij."

9. Toen zei Hij: "Ga tegen dit volk zeggen: 'Luister, maar begrijp het niet. Kijk, maar laat het niet tot je doordringen.'

10. Maak het hart van dit volk koppig. Maak hun oren doof en plak hun ogen dicht. Dan zullen ze met hun ogen niets zien en met hun oren niets horen en met hun hart niets begrijpen. Daardoor zullen ze niet bij Mij terugkomen en zal Ik hen niet genezen."

11. Ik vroeg: "Hoelang zal dat duren, Heer?" Hij antwoordde: "Totdat de steden verwoest zijn en er geen bewoners meer zijn. Totdat alle huizen kapot zijn en er geen mens meer in woont. Totdat het hele land verwoest is.

12. Want Ik zal die mensen ver wegjagen en het land zal bijna helemaal onbewoond worden.

13. Maar een tiende deel van het hele volk zal daar overblijven. En het land zal opnieuw verwoest worden. Maar het volk zal lijken op een eik die is omgehakt en waarvan alleen de stronk is overgebleven. In die stronk zit nog kracht. Daardoor zal er weer nieuw leven uit gaan groeien. Zo zal er ook uit het overblijfsel van het volk nieuw leven ontstaan, want het overblijfsel is van de Heer. Het is een heilig zaad."