Jesaja

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66

BasisBijbel

Jesaja 57 BasisBijbel (BB)

1. [ Jesaja zegt: ] Goede mensen worden gedood en niemand trekt het zich aan. Mensen die leven zoals God het wil, worden vermoord en niemand kijkt naar ze om. Niemand bedenkt dat dat gebeurt doordat er onrecht is.

God veroordeelt de leiders van zijn volk (vervolg)

2. Maar die vermoorde mensen hebben wel rust gekregen: de rust van de dood.

3. [ Maar de Heer zegt tegen de bewoners van Jeruzalem: ] "Jullie moeder [ (Jeruzalem) ] houdt zich bezig met waarzeggerij! En jullie zijn ontrouw aan Mij! Kom nu hier!

4. Over wie maken jullie je vrolijk? Wie schelden jullie uit? Tegen wie steken jullie je tong uit? Jullie zijn door en door slecht. Jullie zijn leugenaars.

5. Jullie aanbidden allerlei goden onder de eikenbomen en onder elke grote boom. Jullie houden daar seksfeesten. Jullie slachten kinderen in de dalen en ravijnen [ als offer aan jullie goden ].

6. Jullie lezen de toekomst uit de gladde stenen in de beek. Jullie offeren er brood en wijn. Zou Ik doen alsof dat niet erg is?

7. Jullie hebben op de bergen andere goden aanbeden en vereerd met jullie offers.

8. Aan jullie deurposten en deuren hebben jullie amuletten opgehangen. Jullie lopen bij Mij weg en hebben seks met allerlei vrouwen. Jullie slaan je bed wijd open! Jullie doen van alles wat Ik verboden heb.

9. Jullie brengen olie en allerlei heerlijke zalven naar de god Moloch. Jullie sturen boodschappers naar verre landen [ om met hen een verbond te sluiten ], zelfs naar het dodenrijk.

10. Jullie zijn moe van jullie lange reizen, maar toch gaan jullie ermee door. Steeds weer vinden jullie kracht om verder te gaan. Daarom geven jullie het niet op.

11. Voor wie waren jullie zo bang, dat jullie logen en ontrouw aan Mij werden en Mij verlieten? Jullie hebben zelfs niet aan Mij gedacht! Heb Ik zo lang gezwegen, dat jullie geen ontzag meer voor Mij hadden?

12. Ik zal jullie laten zien wat jullie aan het doen zijn. En wat jullie doen, zal jullie dan niet kunnen redden.

13. Laat jullie eigen verzameling goden je maar komen redden als jullie om hulp schreeuwen. Maar de wind zal jullie goden meenemen. Eén windvlaag blaast hen allemaal weg. Maar mensen die op Mij vertrouwen, zullen in het land mogen blijven wonen. Mijn heilige berg zal van hen zijn.

14. De mensen zullen zeggen: 'Maak de weg vrij! Maak de weg vrij! Haal alle stenen van de weg af, zodat mijn volk niet zal struikelen.'

15. Dit zegt de Hoogverheven God, die voor eeuwig op de troon zit. Ik ben de Heilige God. Ik woon in de hoge, heilige hemel. Ik woon óók bij de mensen die nederig begrijpen dat ze Mij nodig hebben. Bij de mensen die bij Mij terugkomen en Mij voortaan van harte willen gehoorzamen. Hun zal Ik nieuw leven geven.

16. Want Ik zal niet voor altijd boos blijven. Als Ik altijd boos zou blijven, zouden jullie niet kunnen blijven leven. Terwijl Ik jullie toch het leven heb gegeven.

17. Ik was boos op jullie omdat jullie hebzuchtig waren. Daarom strafte Ik het volk. In mijn woede verborg Ik Mij voor hen. Maar de mensen bleven gewoon hun eigen gang gaan.

18. Ik zie wel wat ze doen, maar toch zal Ik hen genezen. Ik zal hen leiden en troosten. De mensen die spijt hebben en anders gaan leven, zal Ik leiden en troosten.

19. Ik zal ervoor zorgen dat ze Mij voortaan prijzen en danken. Ik geef hun vrede. Vrede voor hen die ver weg zijn [ (de niet-Joden) ], en vrede voor hen die dichtbij zijn [ (de Joden) ]. En Ik zal hen genezen.

20. Maar de mensen die zich niets van Mij aantrekken, zijn zo rusteloos als de zee die wordt opgezweept door de wind. De zee komt nooit tot rust: altijd woelen de golven modder en zand op."

21. [ Jesaja zegt: ] Mijn God zegt: "De mensen die zich niets van Mij aantrekken, hebben geen vrede."