Jesaja

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66

BasisBijbel

Jesaja 39 BasisBijbel (BB)

De boodschappers uit Babel

1. Koning Merodach-Baladan van Babel hoorde dat koning Hizkia erg ziek geweest was maar nu weer was genezen. Daarom stuurde hij boodschappers met een brief en een geschenk naar Hizkia.

2. Hizkia was blij met hun bezoek en hij liet hun zijn schatkamers zien: al het zilver en goud, de specerijen en vaten olijf-olie, zijn hele wapenvoorraad en alles wat bij zijn paarden en strijdwagens hoorde, zijn hele schat. Alles in zijn paleis en in zijn land liet hij hun zien.

3. Toen kwam de profeet Jesaja naar koning Hizkia. Hij vroeg aan de koning: "Wat hebben deze mannen gezegd en waar komen ze vandaan?" Hizkia antwoordde: "Ze kwamen uit een ver land: uit Babel."

4. En Jesaja vroeg: "Wat hebben ze in uw paleis gezien?" Hizkia antwoordde: "Alles hebben ze gezien. Ik heb hun al mijn schatten laten zien."

5. Toen zei Jesaja tegen hem: "Luister naar wat de Heer van de hemelse legers zegt:

6. Er zal een tijd komen dat alles wat in uw paleis is, naar Babel zal worden gebracht. Alles wat u en uw voorvaders tot nu toe verzameld hebben, zal meegenomen worden naar Babel. Er zal niets van hier blijven, zegt de Heer.

7. En de zonen die u nog zal krijgen, zullen hofdienaren zijn in het paleis van de koning van Babel."

8. Hizkia zei tegen Jesaja: "Het is goed wat de Heer heeft gezegd." Want hij dacht: "Dan is er zolang ík leef tenminste vrede."