Jesaja

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66

BasisBijbel

Jesaja 37 BasisBijbel (BB)

Koning Hizkia vraagt God om raad

1. Toen koning Hizkia hoorde wat [ de ] Rabsake had gezegd, scheurde hij zijn kleren [ als teken van verdriet ], deed rouwkleren aan en ging de tempel van de Heer binnen.

2. Daarna stuurde hij de hofmaarschalk Eljakim, de schrijver Sebna en de leiders van de priesters in rouwkleren naar de profeet Jesaja.

3. Zij zeiden tegen hem: "Dit zegt koning Hizkia: Dit is een verschrikkelijke dag. We zitten in het nauw! We zijn helemaal machteloos.

4. Misschien wil uw Heer God luisteren naar wat de legeraanvoerder namens de koning van Assur heeft gezegd. Want hij heeft de levende God beledigd! Misschien zal Hij hem willen straffen voor die woorden. Wilt u alstublieft tot God bidden dat hij de paar mensen die nog zijn overgebleven, zal redden."

5. Met die boodschap waren de dienaren van koning Hizkia bij Jesaja gekomen.

6. Jesaja zei tegen hen: "Zeg tegen de koning: Dit zegt de Heer: Laat u niet bang maken door wat de dienaren van de koning van Assur hebben gezegd en waarmee ze Mij hebben beledigd.

7. Ik stuur een geest naar hem toe, die hem iets zal zeggen waardoor hij naar zijn land zal teruggaan. En Ik zal ervoor zorgen dat hij daar wordt gedood."

8. [ De ] Rabsake was intussen met zijn leger naar de stad Libna gegaan. Want hij had gehoord dat zijn koning uit Lachis was vertrokken om Libna aan te vallen.

9. Maar toen hoorde hij zeggen dat koning Tirhaka van Ethiopië onderweg was om hem aan te vallen. Daarom stuurde hij opnieuw boodschappers naar Hizkia.

10. [ Ze brachten een brief mee waarin stond: ] "Laat u niet bedriegen door uw God op wie u vertrouwt. U zegt wel dat Jeruzalem niet door de koning van Assur veroverd zal worden, maar dat is niet waar.

11. U heeft zelf gehoord dat de koningen van Assur altijd alle landen die ze aanvielen, hebben verwoest en de bewoners hebben gedood. Zou u dan gered worden?

12. Hebben de goden van de volken die door mijn voorvaders zijn vernietigd, soms hun volk gered? Denk maar aan Gozan, Haran, Rezef en het volk van Eden in Telasser!

13. Waar zijn de koningen van Hamat, Arpad, Sefarvaïm, Hena en Ivva gebleven?"

14. Hizkia nam de brief van de boodschappers aan en las hem. Daarna ging hij naar de tempel van de Heer. Daar spreidde hij de brief uit voor de Heer.

15. En hij bad tot de Heer:

16. "Heer van de hemelse legers, God van Israël, U woont tussen de engelen. U bent de God van alle volken. U heeft de hemel en de aarde gemaakt.

17. Heer, luister alstublieft! Kijk eens wat Sanherib heeft geschreven om U, de levende God, te beledigen!

18. Het is waar, Heer, dat de koningen van Assur de volken en hun landen hebben veroverd en verwoest.

19. En ze hebben de goden van die landen verbrand. Want dat waren geen goden. Dat waren dingen die door mensen waren gemaakt. Beelden van hout en steen. Daarom hebben ze die kunnen vernietigen.

20. Red ons nu alstublieft uit zijn macht, Heer. Dan zullen alle koninkrijken van de aarde toegeven dat U, Heer, de enige God bent."

Gods antwoord aan Hizkia

21. Toen stuurde Jesaja de volgende boodschap naar koning Hizkia: "Dit zegt de Heer, de God van Israël: Ik heb gehoord wat u tot Mij heeft gebeden over koning Sanherib van Assur.

22. En dit is mijn antwoord aan hem: De stad Jeruzalem lacht u uit. Ze lacht u achter uw rug uit, koning Sanherib!

23. Want om wie heeft ú gelachen? Tegen wie heeft u beledigende dingen gezegd? Op wie heeft u trots neergekeken? De Heilige God van Israël!

24. Met uw woorden heeft u de Heer beledigd en uitgelachen. U heeft gezegd: 'Met mijn grote aantallen strijdwagens rijd ik de bergen op, tot ver in de Libanon. Ik zal de prachtige cederbomen en cipressen omhakken. Ik zal tot in het diepst van het bos doordringen.

25. Ik heb waterputten in andere landen gegraven. Met één voet heb ik de rivieren drooggelegd van de steden die ik heb omsingeld.'

26. Maar heeft u dan niet gehoord dat Ik het ben die u deze dingen laat doen? Lang geleden al had Ik besloten dat dit nu moest gebeuren. Nu heb Ik u geroepen om steden te veranderen in puinhopen.

27. Daarom konden de bewoners van die steden niets tegen u beginnen. Daarom werden ze door u verslagen. Zoals gras verdroogt in de hete middagzon, en zoals graan verdroogt voordat het rijp is, zo werden ze verslagen zonder dat ze daar iets tegen konden doen.

28. Maar Ik ken u door en door. Ik ken al uw plannen en weet wat u gaat doen. Ik weet hoe u tegen Mij tekeer bent gegaan.

29. Ik heb al uw overmoedige woorden gehoord. Daarom zal Ik een haak in uw neus slaan en mijn teugels om uw hoofd leggen. Daarmee zal Ik u omdraaien en u terugbrengen naar waar u vandaan bent gekomen."

30. Jesaja zei tegen koning Hizkia: "Dit is voor u het teken dat dit inderdaad zal gebeuren: Dit jaar en ook het volgende jaar zal het volk eten wat vanzelf opkomt. Maar in het derde jaar zullen ze weer zaaien, oogsten, wijngaarden planten en druiven plukken.

31. Want het overblijfsel van Juda zal opnieuw een groot volk worden. Net als een stekje dat wortels krijgt en uitgroeit tot een grote boom vol vruchten.

32. Want er zal een overblijfsel uit Jeruzalem komen. Daar zal de Heer voor zorgen.

33. De Heer zegt dat de koning van Assur deze stad niet zal binnen komen. Hij zal er nog geen pijl in afschieten, er geen schild tegen opheffen en er geen belegeringswal tegenaan bouwen.

34. Hij zal teruggaan langs de weg waarlangs hij is gekomen. Maar deze stad zal hij niet binnen komen, zegt de Heer.

35. Want Ik zal deze stad beschermen en redden. Niet omdat jullie dat verdiend hebben, maar omdat Ik dat wil. En ook vanwege mijn verbond met mijn dienaar David."

36. Die nacht ging de Engel van de Heer naar het leger van Assur en doodde daar 185.000 mannen. Toen de mannen 's morgens opstonden, zagen ze overal om zich heen lijken liggen.

37. Daarom trok koning Sanherib van Assur met zijn leger weg. Hij ging naar Ninevé.

38. Op een keer was hij in de tempel van zijn god Nisroch om zijn god te aanbidden. Daar werd hij door zijn zonen Adramelech en Sarezer vermoord. Ze wisten naar het land Ararat te vluchten. Zijn zoon Esarhaddon werd na hem koning van Assur.