Jesaja

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66

BasisBijbel

Jesaja 24 BasisBijbel (BB)

1. [ Jesaja zegt: ] Let op, de Heer verwoest het land. Hij maakt het land helemaal leeg. Hij jaagt de bewoners uit elkaar.

God straft het land Israël

2. Hij zal iedereen hetzelfde behandelen: met iedereen loopt het slecht af. Met priesters en gewone mensen, heren en knechten, meesteressen en slavinnen, verkopers en kopers, mensen die lenen en mensen die uitlenen, mensen die nog geld moeten betalen en mensen die nog geld moeten krijgen.

3. Het land zal helemaal verwoest en leeggeroofd worden. De Heer heeft het gezegd [ en Hij zal het ook doen ].

4. Het land treurt en verdroogt. Alles verdort. Zelfs de rijke mensen verhongeren.

5. Want het land is door de bewoners bedorven. Dat komt doordat ze zich niet aan Gods wetten hebben gehouden. Ze hebben God niet gehoorzaamd. Ze hebben het eeuwige verbond met God verbroken.

6. Daarom is het land vervloekt. De mensen die er wonen, zullen sterven. De bewoners zullen verbrand worden en er zullen er maar weinig overblijven.

7. De wijnstruiken verdrogen. De druiven verschrompelen. De mensen die eerst zo blij waren, lopen nu te zuchten.

8. Er wordt niet meer vrolijk gedanst op muziek.

9. Er wordt niet meer gedronken en gezongen. De wijn is bitter geworden.

10. De verwoeste stad ligt in puin, de huizen zijn onbewoonbaar.

11. In de straten jammeren de mensen omdat er geen wijn meer is. Alle vrolijkheid is verdwenen.

12. De stad is één grote berg puin. De poortdeuren zijn stukgehakt.

13. Maar in dit land, tussen deze volken, zal een klein overblijfsel blijven bestaan. Net zoals na de olijvenoogst of druivenoogst nog een paar olijven of druiven aan de boom overblijven.

14. De mensen die overblijven, zullen juichen en jubelen over de hemelse macht en majesteit van de Heer, vanaf de zeekust [ tot in het hele land ].

15. Prijs daarom van oost tot west de Heer, de God van Israël.

16. Over de hele wereld horen we mensen de Heer met liederen prijzen: 'Prijs de Heer, de rechtvaardige God.' Maar ik zeg [ nu ]: "Help! Het is afgelopen met me! Ik verhonger!" Want de mensen zijn slecht. Ja, ze zijn door en door slecht.

17. Pas maar op, bewoners van het land! Het zal slecht met jullie aflopen!

18. Mensen die vluchten voor het gevaar, vallen in een kuil. En wie weer uit de kuil klimmen, komen in vangnetten terecht. Het zal vreselijk gaan regenen en er zal een zware aardbeving komen.

19. De aarde zal openbarsten, schudden en beven.

20. De aarde zal waggelen als een dronken man. De aarde zal schudden als een gammele hut in het veld. De aarde zal schudden onder Gods straf voor alle slechte dingen die de mensen hebben gedaan. De aarde zal bezwijken en niet meer opstaan.

21. In die tijd zal de Heer de machten van de geestelijke wereld en de koningen op de aarde straffen.

22. Ze zullen worden verzameld, zoals gevangenen samen in een kuil worden gezet. Ze zullen worden opgesloten in een kerker. Maar pas na lange tijd zullen ze hun straf krijgen.

23. Dan zullen de maan en de zon zich schamen [ als ze hun licht vergelijken met dat van de Heer ]. Want de Heer van de hemelse legers zal Koning zijn in Jeruzalem, op de berg Sion. De leiders zullen delen in zijn schitterende hemelse macht en majesteit.