Jesaja

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66

BasisBijbel

Jesaja 10 BasisBijbel (BB)

1. [ De Heer zegt tegen Israël: ] "Het zal slecht aflopen met de onrechtvaardige leiders die onrechtvaardige wetten en regels maken.

God waarschuwt Israël

2. Wetten waardoor arme mensen worden verdrukt en oneerlijk worden behandeld. Wetten waardoor de weduwen worden uitgebuit en de weeskinderen worden geplunderd.

3. Maar wat zullen jullie doen op de dag dat Ik jullie kom straffen? Wat zullen jullie doen op de dag dat Ik een volk uit de verte op jullie afstuur om jullie te vernietigen? Naar wie zullen jullie vluchten om hulp te gaan halen? Waar zullen jullie je rijkdommen in veiligheid brengen?

4. Jullie zullen allemaal bukken onder het [ slaven ]juk of omkomen in de strijd." Om al deze dingen is de Heer nog steeds woedend en houdt zijn straf nog niet op.

5. [ Maar tegen Assur zegt de Heer: ] "Assur, het zal slecht met jou aflopen. Jij bent de stok waarmee Ik mijn volk wil slaan. Jij bent het wapen van mijn boosheid.

God zal Assur straffen voor zijn trots

6. Ik zal jou op mijn volk afsturen, omdat Ik woedend ben op mijn volk dat zich niets van Mij aantrekt. Ik zal jou laten komen om het land leeg te roven en te vertrappen als vuilnis in de straten.

7. Maar jij begrijpt niet dat dit míjn plan is. Jij hebt je eigen plannen. Jij wil allerlei volken vernietigen.

8. Jij denkt: 'Ik heb toch overal koningen aangesteld?

9. Ik heb de steden Kalno en Karkemis, Hamat en Arpad, Samaria en Damaskus veroverd. Met al die steden liep het hetzelfde af.

10. Ze hadden veel meer goden dan Jeruzalem en Samaria. En hun godenbeelden waren veel mooier dan die van Jeruzalem en Samaria. Toch heb ik die steden veroverd.

11. Dan zal ik Samaria en Jeruzalem met hun goden toch zeker óók kunnen veroveren?'

12. Maar eerst zal Ik met Jeruzalem op de berg Sion doen wat Ik van plan ben. Daarna zal Ik de koning van Assur straffen voor zijn trots.

13. Want hij denkt: 'Ik heb landen veroverd en hun voorraden meegenomen. Ik heb als een reus de bewoners onder de voet gelopen. En dat heb ik allemaal door mijn eigen macht en mijn eigen wijsheid gedaan!

14. Ik nam de rijkdommen van de volken mee. Dat was net zo gemakkelijk als het leeghalen van vogelnestjes. Ik raapte de hele aarde leeg zoals je eieren uit een verlaten nest raapt. Niemand durfde met zijn vleugels te slaan, zijn snavel open te doen of te piepen.'

15. Maar kan een bijl soms over zijn werk opscheppen tegen de man die ermee hakt? Kan een zaag over zijn werk opscheppen tegen de man die ermee zaagt? Beweegt een staf soms de man die hem vasthoudt? Het is toch maar een stuk hout?

16. [ Waarom is Assur dan trots op wat hij heeft gedaan? ] Daarom zal Ik, de Heer van de hemelse legers, de honger sturen naar het rijke Assur. De honger zal al zijn rijkdom doen verdwijnen, net zoals een vuur alles verbrandt.

17. Want de Heer, het Licht van Israël, zal als een vuur zijn. De Heilige God van Israël zal als een vlam zijn. En die vlam en dat vuur zullen op één dag alles van Assur verbranden alsof het dorens en distels zijn.

18. Zijn prachtige bossen en wijngaarden zal Ik op één dag helemaal vernietigen. Assur zal zo zwak worden als iemand die ernstig ziek is.

19. Er zullen maar heel weinig bomen overblijven. Een kind kan ze tellen."

Een klein deel van Israël zal overblijven

20. De Heer zegt: "Het overblijfsel van het volk Israël zal in die tijd niet langer vertrouwen op [ Assur, ] de stok waarmee Ik hen sloeg. Maar dan zullen ze werkelijk vertrouwen op Mij, de Heilige God van Israël.

21. Dat kleine overblijfsel van het volk Israël zal terugkomen bij de sterke God.

22. Want, Israël, al is je volk nu zo ontelbaar als het zand langs de zee, slechts een klein overblijfsel zal terugkomen. Want Ik ben vastbesloten om je te vernietigen. Deze straf heb je verdiend.

23. Het besluit van de Heer van de hemelse legers staat vast en iedereen zal het zien."

24. De Heer van de hemelse legers zegt: "Mijn volk dat op de berg Sion woont, wees niet bang als jullie worden verdrukt door Assur, zoals jullie vroeger werden verdrukt door Egypte.

25. Want het duurt maar even. Daarna ben Ik niet meer boos op júllie, maar op Assur. Dan zal Ik Assur straffen en vernietigen.

26. Dan zal Ik hém met mijn zweep slaan, zoals Ik Midian heb geslagen bij de rots Oreb , zegt de Heer van de hemelse legers. En zoals Ik vroeger bij de Rietzee mijn staf heb gezwaaid [ en mijn macht heb laten zien ], zo zal Ik nu weer mijn staf zwaaien [ en mijn macht laten zien ].

27. In die tijd zal de last die Assur op jullie schouders had gelegd, van jullie afglijden. Het juk dat hij op jullie nek had gelegd, zal worden vernietigd, vanwege de man die Ik heb gezalfd."

28. [ Jesaja zegt: het leger van ] De vijand overvalt Ajat, trekt door Migron, laat zijn bepakking in Michmas achter,

Assur valt het land binnen

29. trekt de bergpas over en brengt de nacht door in Geba. De bewoners in Rama beven van angst. De mensen uit Gibea-van-Saul vluchten.

30. Schreeuw het uit, Bat-Gallim! Pas op, Laïs! Arm Anatot!

31. De mensen uit Madmena vluchten. De bewoners van Gebim slaan massaal op de vlucht.

32. De vijand staat al bij Nob. Ze schudden dreigend hun vuisten in de richting van de berg Sion en Jeruzalem.

33. Maar let op, de Heer van de hemelse legers zal met geweld de boomtoppen afkappen. De hoge stammen zullen worden omgehakt.

34. Met een bijl zal Hij het dichte bos van de Libanon omhakken. De Libanon zal kaalgekapt worden door de Almachtige God.