BasisBijbel

Jeremia 38:9-19 BasisBijbel (BB)

9. "Mijn heer de koning, deze mannen hebben iets vreselijks met Jeremia gedaan. Ze hebben hem in de put gegooid. Maar hij zou toch wel gestorven zijn, want er is immers geen brood meer in de stad."

10. Toen zei de koning tegen Ebed-Melech: "Neem van hier 30 mannen mee en trek de profeet Jeremia uit de put, voordat het te laat is."

11. Toen ging Ebed-Melech met de 30 mannen terug naar het paleis. Uit de ruimte onder de voorraadkamer haalde hij oude, versleten kleren. Die liet hij aan touwen in de put zakken.

12. Ebed-Melech zei tegen mij: "Doe de lappen onder uw oksels, onder de touwen."

13. Dat deed ik. Ze trokken me aan de touwen op uit de put en brachten me terug in de gevangenis op de binnenplaats van het paleis.

14. Toen liet koning Zedekia mij bij zich brengen bij de derde ingang van de tempel van de Heer. De koning zei tegen mij: "Ik wil je iets vragen, en je moet me eerlijk antwoord geven."

15. Maar ik antwoordde: "Als ik u eerlijk antwoord geef, weet ik zeker dat u mij zal doden. En als ik u raad geef, zult u niet naar mij luisteren."

16. Toen zwoer de koning mij in het geheim: "Ik zweer bij de Heer die ons het leven heeft gegeven: ik zal je niet doden en ik zal je niet uitleveren aan de mannen die je dood willen hebben."

17. Toen zei ik tegen Zedekia: "Dit zegt de Heer, de God van de hemelse legers, de God van Israël: Als u zich vrijwillig overgeeft aan de koning van Babel, zult u in leven blijven. En Jeruzalem zal niet in brand gestoken worden. U en uw hele familie zullen in leven blijven.

18. Maar als u zich niet overgeeft, zullen de Babyloniërs deze stad veroveren en in brand steken. En u zal ook in hun macht komen."

19. Maar koning Zedekia antwoordde: "Ik ben bang voor de Judeeërs die naar de Babyloniërs zijn overgelopen. Want ik ben bang dat de Babyloniërs mij aan hen zullen uitleveren. Zij zullen me bespotten."