BasisBijbel

Jeremia 34:1-13 BasisBijbel (BB)

1. Dit is wat de Heer tegen mij zei toen koning Nebukadnezar van Babel Jeruzalem en de steden daar omheen aanviel. Nebukadnezar kwam met een groot leger van de landen die hij al veroverd had.

2. De Heer zei tegen mij: "Ga naar koning Zedekia van Juda. Zeg tegen hem: Dit zegt de Heer: Ik geef deze stad in de macht van de koning van Babel. Hij zal de stad in brand steken

3. En hij zal u grijpen, u zal niet aan hem ontsnappen. U zal bij de koning van Babel gebracht worden. U zal hem zien en met hem spreken. En hij zal u naar Babel brengen.

4. Maar luister naar wat Ik u zeg, koning Zedekia! U zal niet gedood worden.

5. U zal in vrede sterven. Vroeger staken de mensen een groot vuur aan bij de dood van hun koning, om hem te eren. Ook bij uw dood zullen ze dat doen. Ze zullen u eren met een groot vuur en over u treuren. Het zal gaan zoals Ik gezegd heb."

6. Ik vertelde koning Zedekia in Jeruzalem wat de Heer gezegd had.

7. In die tijd hadden de legers van de koning van Babel Jeruzalem omsingeld. Ook hadden ze de steden omsingeld die nog overgebleven waren: Lachis en Azeka. Dat waren de enige twee steden met muren in Juda die nog niet waren veroverd.

8. en

9. Toen ik koning Zedekia deze boodschap had gegeven, gaf de koning bevel aan de mensen in Jeruzalem dat ze allemaal hun Israëlitische slaven of slavinnen moesten vrijlaten. Ze mochten niet langer jongens en meisjes van hun eigen volk als slaaf hebben.

10. De leiders van het volk en alle andere mensen gehoorzaamden het bevel van koning Zedekia. Ze lieten allemaal hun Israëlitische slaven en slavinnen vrij.

11. Maar later veranderden ze van gedachten. Ze haalden de jongens en meisjes weer terug en maakten hen weer tot slaaf.

12. Daarom zei de Heer tegen mij:

13. "Dit zegt de Heer, de God van Israël: Vroeger heb Ik jullie voorouders bevrijd uit de slavernij van Egypte. Ik sloot toen een verbond met hen.