BasisBijbel

Jeremia 2:1-16 BasisBijbel (BB)

1. De Heer zei tegen mij:

2. "Ga naar buiten. Zeg tegen de bewoners van Jeruzalem: Dit zegt de Heer: Mijn volk, vroeger toen je nog jong was, toen je nog maar pas met Mij was getrouwd, hield je heel veel van Mij. Dat weet Ik nog heel goed. Je was Mij gevolgd in de woestijn, in een land waar nog nooit gezaaid was.

3. Je was van Mij, net zoals het eerste deel van elke oogst van Mij is. Iemand die het eerste deel van zijn oogst zelf opeet, is schuldig. Ik zal hem straffen. En net zo zou iedereen die jou kwaad zou doen, schuldig zijn. Ik zou hem straffen.

4. Luister nu naar wat de Heer zegt, stammen van Israël!

5. De Heer zegt: Wat heb Ik je voorouders voor kwaad gedaan? Wat hadden ze voor reden om Mij te verlaten? Waarom zijn ze machteloze afgoden gaan aanbidden? Nu zijn ze zelf machteloos geworden!

6. Waarom vroegen ze niet: 'Waar is de Heer die ons uit Egypte heeft bevrijd? De God die ons door de woestijn leidde?' Ik leidde jullie door dat land van steppen en kuilen, droogte en dood. Dat land waar niemand woont en waar niemand doorheen trekt.

7. En Ik bracht jullie naar een vruchtbaar land waar jullie van rijke oogsten konden eten. Maar toen jullie daar waren gekomen, hebben jullie mijn land bedorven met jullie afgoden. Nu walg Ik van dat land.

8. De priesters vroegen niet: 'Waar is de Heer?' Ze hielden zich wel met mijn wet bezig, maar wilden Míj niet kennen. De leiders hadden als herders mijn volk moeten leiden. Maar ze trokken zich niets van Mij aan. En de profeten spraken [ niet meer namens Mij, maar ] namens andere goden. Ze waren zinloos bezig.

9. Daarom zal Ik een rechtszaak beginnen tegen jullie[ , jullie kinderen ] en jullie kleinkinderen.

10. Steek maar eens over naar de eilanden van de Kittieten [ (= Cyprus) in het westen ] en kijk daar eens. Stuur maar eens boodschappers naar Kedar [ in het oosten ] en laat hen daar goed rondkijken of daar ooit zoiets is gebeurd.

11. Hebben die volken ooit hun goden geruild voor andere goden? En dat zijn niet eens goden! Maar mijn volk heeft zijn God verruild voor iets waar je niets aan hebt.

12. Hemel, hoor je dat? Wees geschokt en beef! Huil hierover!

13. Mijn volk heeft twee vreselijke dingen gedaan. Ze hebben Mij, de Bron met levend [ vers ] water, verlaten. En in plaats daarvan hebben ze regenbakken gebouwd. Gebarsten bakken waar het water uit wegloopt.

14. Is Israël soms een slaaf? Is Israël als slaaf geboren? [ Nee! ] Waarom is hij dan gevangen genomen?

15. De vijanden brullen als leeuwen boven Israël, hun prooi. Ze hebben het land verwoest en de steden verbrand, zodat er niemand meer woont.

16. Zelfs de Egyptenaren uit Nof en Tachpanes kwamen je heuvels kaalscheren!