Jeremia

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52

BasisBijbel

Jeremia 9 BasisBijbel (BB)

Jeremia's diepe verdriet over zijn volk (vervolg)

1. Zat mijn hoofd maar vol met water! Waren mijn ogen maar een bron! Dan had ik tenminste genoeg tranen om dag en nacht te huilen over de doden van Jeruzalem!

2. Wist ik in de woestijn maar een schuilplaats. Dan kon ik mijn volk verlaten. Dan kon ik bij hen weggaan. Want ze zijn allemaal ontrouw aan God. Het is een bende trouweloze mensen."

De mensen zijn door en door slecht

3. De Heer zegt: "Met hun tong schieten ze leugens af, als pijlen uit een boog. Ze regeren onrechtvaardig over het land. Ze plegen de ene misdaad na de andere. En Mij willen ze niet kennen.

4. Pas op voor je vriend. Vertrouw zelfs je broer niet. Want je broers bedriegen je en je vrienden spreken kwaad over je.

5. Iedereen bedriegt zelfs zijn beste vriend. Niemand spreekt de waarheid. Iedereen liegt en bedriegt. Niemand doet nog iets goeds.

6. Leugen wordt op leugen gestapeld. Bedrog op bedrog. En Mij willen ze niet kennen, zegt de Heer.

7. Daarom zegt de Heer van de hemelse legers: Ik zal hen smelten zoals je goud smelt. Ik kijk of er nog iets goeds in hen te vinden is. Want wat moet Ik anders doen met Jeruzalem?

8. Hun tong is zo dodelijk als een pijl. Eén en al leugens en bedrog. De mensen praten vriendelijk tegen elkaar. Maar in gedachten bedenken ze hoe ze de ander kunnen beroven.

9. Zou Ik hen daar soms niet voor straffen? zegt de Heer. Kan Ik zo'n volk dan zomaar zijn gang laten gaan?"

10. [ Jeremia zegt: ] "Ik wil een treurlied zingen over de bergen. Ik zal huilen over de graslanden in de dalen. Want ze zijn afgebrand. Alles is zo doods als een woestijn. Er is niemand meer. Er is geen geblaat van vee meer te horen. Alle vogels en dieren zijn verdwenen."

11. [ De Heer zegt: ] "Ik zal Jeruzalem veranderen in een hoop stenen. Het zal een plek worden waar de jakhalzen komen schuilen. Ik zal de steden van Juda helemaal verwoesten. Er zal niemand meer wonen."

12. [ Jeremia zegt: ] "Wie is wijs genoeg om dit te begrijpen? Kan degene tegen wie de Heer dit gezegd heeft het ook uitleggen? Waarom is het land vernietigd en verbrand? Waarom is het land zo doods geworden als een woestijn? Waarom woont er niemand meer?"

13. De Heer zegt: "Omdat ze zich niet gehouden hebben aan de wet die Ik hun had gegeven. Omdat ze niet naar Mij hebben willen luisteren en niet hebben geleefd zoals Ik het wil.

14. Omdat ze koppig en ongehoorzaam hebben gedaan wat ze zelf wilden. Omdat ze andere goden hebben aanbeden. Dat hebben ze van hun ouders geleerd.

15. Daarom laat Ik hen bittere kruiden eten en bittere gal drinken, zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël.

16. Ik zal hen verspreiden onder andere volken die zij en hun ouders niet kenden. En Ik zal hun vijanden achter hen aan sturen, totdat Ik hen helemaal vernietigd heb."

Treurlied over het verwoeste Jeruzalem

17. Dit zegt de Heer van de hemelse legers: "Let op en roep de klaagvrouwen!

18. Zorg dat ze zo gauw mogelijk komen. Vraag hun om treurliederen voor jullie te zingen. Laat de tranen over jullie wangen stromen.

19. Want uit Jeruzalem is gehuil en gejammer te horen: 'De stad is vernietigd! We zijn verloren! We moeten ons land verlaten! Ze hebben al onze steden verwoest!'

20. Luister, klaagvrouwen, naar wat de Heer zegt. Leer dit klaaglied. Leer het ook aan jullie dochters en vriendinnen:

21. 'De dood is door onze ramen naar binnen geklommen.Hij is onze paleizen binnen gekomen.Hij heeft de kinderen in de straten gedood,de jonge mensen op de pleinen vermoord.

22. De Heer zegt:De lijken van de mensen liggen overal,als mest op het veld,als korenhalmen die achter de maaier op de grond vallen,en door niemand worden opgeraapt.' "

Israël gedraagt zich als de volken die geen verbond met God hebben

23. De Heer zegt: "Laten wijze mensen maar niet blij zijn over hun wijsheid. Laten sterke mensen maar niet blij zijn over hun kracht. Laten rijke mensen maar niet blij zijn over hun rijkdom.

24. Maar als iemand blij wil zijn, laat hij er dan blij over zijn dat hij Mij kent. Dat hij weet dat Ik de Heer ben, dat Ik goed en liefdevol ben en dat Ik rechtvaardig over de aarde heers. Want dat zijn de dingen waar Ik van geniet, zegt de Heer.

25. Er komt een tijd, zegt de Heer, dat Ik mijn volk zal straffen, ook al heeft het een verbond met Mij. Ik zal hen net zo straffen als de volken die geen verbond met Mij hebben.

26. Ik zal ze allemaal straffen: Egypte en Juda, Edom en de Ammonieten, Moab en alle volken die in de woestijn leven en die de hoeken van hun haar afscheren. Al die andere volken hebben geen verbond met Mij. Het volk Israël heeft wél een verbond met Mij, maar toch wil het niet naar Mij luisteren." (lees verder)