Jeremia

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52

BasisBijbel

Jeremia 42 BasisBijbel (BB)

Jeremia bij Johanan

1. Toen kwamen Johanan, Azarja de zoon van Hosaja en alle anderen naar mij toe.

2. Ze vroegen: "Wilt u alstublieft bidden voor ons en voor dit handjevol mensen dat is overgebleven. Want zoals u ziet is er van ons volk maar een heel klein aantal mensen overgebleven.

3. Bid alstublieft voor ons tot uw Heer God. Vraag Hem waar we naartoe moeten en wat we moeten doen."

4. Ik antwoordde: "Dat is goed. Ik zal het jullie Heer God gaan vragen. En ik zal jullie het hele antwoord van de Heer vertellen. Ik zal niets verzwijgen."

5. Toen zeiden ze: "We zweren bij de Heer dat we alles zullen doen wat uw Heer God zal zeggen.

6. Wat het ook is, we zullen het doen. Want als we onze Heer God gehoorzamen, zal het goed met ons gaan."

7. Na tien dagen gaf de Heer mij antwoord.

8. Toen liet ik Johanan, de andere aanvoerders en alle andere mensen bij mij komen.

9. Ik zei tegen hen: "Dit zegt de Heer, de God van Israël, aan Wie ik voor jullie om raad moest vragen.

10. De Heer zegt: Als jullie in dit land blijven, zal Ik jullie opbouwen, en niet afbreken. Ik zal jullie daar planten, en niet uitrukken. Want Ik heb mijn plannen veranderd en zal jullie geen kwaad meer doen.

11. Jullie hoeven niet bang te zijn voor de koning van Babel, zegt de Heer. Want Ik zal met jullie zijn en jullie redden.

12. Ik zal ervoor zorgen dat hij medelijden met jullie zal hebben. Jullie zullen van hem in dit land mogen blijven.

13. Maar stel dat jullie zeggen: 'We willen niet in dit land blijven. We willen niet doen wat onze Heer God zegt.

14. We willen liever naar Egypte gaan. Daar zullen we in vrede kunnen wonen en geen honger hoeven te lijden.'

15. Luister dan nu naar wat de Heer zegt, overblijfsel van Juda! Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Als jullie naar Egypte vertrekken en daar als vreemdelingen gaan wonen,

16. zal de oorlog waar jullie voor vluchten, jullie juist inhalen. En de honger waar jullie bang voor zijn, zal jullie daarheen achtervolgen. Dan zullen jullie in Egypte sterven.

17. Iedereen die naar Egypte gaat om daar als vreemdeling te gaan wonen, zal daar sterven door het zwaard, de honger of de pest. Niemand van jullie zal ontsnappen aan de rampen die Ik dan over jullie laat komen.

18. Want dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: In mijn woede en mijn boosheid heb Ik de bewoners van Jeruzalem gestraft. Net zó zal Ik ook jullie in mijn woede en mijn boosheid straffen als jullie naar Egypte gaan. Alle volken zullen geschokt zijn over wat er met jullie gebeurt. Ze zullen jullie naam als een vervloeking gebruiken. En jullie zullen hier nooit meer terugkomen."

19. [ Ik zei tegen hen: ] "Dit is wat de Heer tegen jullie zegt, overblijfsel van Juda! Ga dus niet naar Egypte, want dat zal jullie je leven kosten. Ik wil jullie heel ernstig waarschuwen.

20. Jullie hebben me gevraagd om de Heer God voor jullie om raad te vragen. Ik moest jullie zijn antwoord vertellen. Jullie hebben gezworen dat jullie zouden doen wat de Heer God jullie zou zeggen. Maar jullie hebben jezelf voor de gek gehouden.

21. Want nu ik jullie vandaag het antwoord van de Heer God vertel, willen jullie niet luisteren. Jullie willen niet doen wat Hij zegt.

22. Daarom zullen jullie gedood worden door het zwaard, de honger en de pest in het land waar jullie als vreemdelingen willen gaan wonen. Dat staat vast."