Jeremia

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52

BasisBijbel

Jeremia 4 BasisBijbel (BB)

God roept het volk Israël op om de andere goden weg te doen (vervolg)

1. De Heer zegt: "Als jullie Mij weer gaan dienen, Israël, mogen jullie bij Mij terugkomen. Als jullie je andere goden wegdoen, hoeven jullie niet meer rond te dwalen.

2. Als jullie zeggen: 'Ik zweer bij de Heer,' zorg dan dat jullie ook de waarheid spreken! Wees eerlijk, zorg voor eerlijke rechtspraak en leef zoals Ik het wil. Dan zullen de andere volken óók door Mij gezegend willen worden. Dan zullen ze óók blij met Mij zijn.

3. En tegen de bewoners van Juda en van Jeruzalem zeg Ik: Maak een nieuw begin. Doe alles weg wat verkeerd is.

4. Ga Mij weer gehoorzamen. Doe van harte wat Ik zeg. Dien Mij niet alleen met woorden, maar met je hart. Als jullie niet veranderen, zal Ik mijn woede als een onblusbaar vuur over jullie uitstorten, vanwege alle slechte dingen die jullie doen."

5. [ De Heer zei: ] "Roep overal in Juda en Jeruzalem: 'Blaas in het hele land alarm op de ramshoorn! Roep iedereen bij elkaar! Vlucht naar de steden met muren!

De ramp die uit het noorden komt

6. Zet op een hoog punt van Jeruzalem de vlag neer, zodat iedereen de weg kan vinden. Vlucht allemaal! Blijf niet staan!' Want Ik laat uit het noorden een ramp over jullie komen.

7. De vijand komt eraan zoals een leeuw tevoorschijn springt van tussen de struiken. De vijand die volken vernietigt, is op weg om met zijn leger jullie land te verwoesten. Jullie steden zullen puinhopen worden waar niemand meer woont.

8. Trek daarom rouwkleren aan, kreun en huil. Want de woede van de Heer is niet te stoppen.

9. In die tijd, zegt de Heer, zullen de koning en de leiders van het land alle hoop verliezen. De priesters en de profeten zullen geschokt zijn."

10. Toen zei ik: "O Heer, U heeft dit volk en Jeruzalem heel erg bedrogen! U heeft gezegd dat we vrede zouden hebben. Maar we worden allemaal gedood!"

11. [ De Heer zei: ] "In die tijd zal tegen het volk en tegen Jeruzalem gezegd worden: Er waait een gloeiendhete wind vanuit de heuvels in de woestijn naar Jeruzalem. Maar geen zacht windje.

12. Nee, op mijn bevel zal er een verwoestende storm komen. Dat is de straf die Ik mijn volk geef."

13. [ Jeremia zegt: ] "De vijand komt als een zware wolkenmassa aanzetten. De strijdwagens zijn sneller dan de wind. De paarden zijn sneller dan adelaars. Verschrikkelijk! We worden vernietigd!

14. Jeruzalem, doe het kwaad uit je hart weg! Dan zul je nog gered kunnen worden. Hoelang zul je nog zoveel slechte dingen blijven bedenken?

15. Luister! Er is nieuws uit het gebied van de stam van Dan [ in het noorden ]. Er is nieuws uit de bergen van Efraïm. Het is verschrikkelijk nieuws!

16. Zeg tegen iedereen, en laat het weten in Jeruzalem: er komt een leger aan, uit een ver land! Het komt de steden van Juda veroveren!

17. Zoals bewakers van een akker rond de akker staan, zo zal dat leger Jeruzalem omsingelen. De Heer zegt: 'Dat is omdat het land en de stad Mij ongehoorzaam zijn geweest.

18. Het is jullie eigen schuld dat dit gebeurt. Want jullie deden alleen maar slechte dingen.' Nu worden jullie zwaar gestraft. Het is hartverscheurend."

19. [ Jeremia zegt: ] "Ik heb zo'n pijn in mijn binnenste! Ik krimp ervan in elkaar. Mijn hart bonkt en gaat tekeer. Ik kan niet zwijgen, want ik hoor hoorngeschal en krijgsgeschreeuw.

Jeremia is diep bedroefd over wat er gaat gebeuren

20. Ik hoor over de ene ramp na de andere. Het hele land wordt vernietigd. Onze woonplaatsen worden in één ogenblik verwoest.

21. Hoelang moet ik de krijgsvlag nog zien, het hoorngeschal nog horen?"

22. [ De Heer zei: ] "Mijn volk is werkelijk dwaas. Het wil Mij niet dienen. Het kent Mij niet. Het zijn dwaze kinderen die niets begrijpen. Ze zijn goed in het doen van slechte dingen. Maar ze zijn slecht in het doen van goede dingen."

23. [ Jeremia zegt: ] "Ik zag dat het land helemaal kaal en leeg was. Ik keek omhoog naar de hemel, maar er was geen licht.

24. Ik keek naar de bergen en zag dat ze beefden. Ik zag de heuvels schudden.

25. Ik zag geen mens. Zelfs de vogels waren gevlucht.

26. Ik zag dat het prachtige groene land een woestijn was geworden. Alle steden lagen in puin. Dat kwam doordat de Heer in zijn woede het land had gestraft."

27. De Heer zegt: "Dit hele land zal een wildernis worden. Maar niet voor altijd.

28. De aarde zal treuren en de hemel zal zwart zijn vanwege dat wat Ik heb besloten. En Ik zal het ook doen. Ik zal mijn plannen niet meer veranderen."

29. [ Jeremia zegt: ] "Iedereen in de steden slaat op de vlucht voor de boogschutters en ruiters. De mensen verbergen zich in de bossen en tussen de rotsen. De steden zijn verlaten. Er woont niemand meer.

30. Jeruzalem, je zal worden verwoest! Wat doe jij daar in je mooie dure kleren, met je sieraden om? Waarom heb je je zo mooi opgemaakt? Je maakt je tevergeefs zo mooi. Want je vriendjes hebben geen belangstelling meer voor je. Nee, ze willen je doden!

31. Ik hoor je al luid schreeuwen. Je hapt naar adem en steekt je handen uit om hulp. En je roept: 'Help me! Ze willen me vermoorden!' "