Jeremia

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52

BasisBijbel

Jeremia 25 BasisBijbel (BB)

De komst van koning Nebukadnezar

1. Toen Jojakim vier jaar koning van Juda was, sprak de Heer tot mij over het volk van Juda. Nebukadnezar was toen net koning van Babel geworden.

2. Ik moest dit van de Heer tegen het hele volk Juda en alle bewoners van de stad Jeruzalem zeggen.

3. Ik moest van de Heer zeggen: "Vanaf het jaar dat Josia 13 jaar koning was van Juda tot vandaag, heeft de Heer tegen mij gesproken. Dat is dus 23 jaar lang. Steeds heb ik jullie verteld wat de Heer tegen jullie zei. Maar jullie hebben niet naar me geluisterd.

4. Ook heeft de Heer andere profeten naar jullie toe gestuurd. Steeds weer stuurde Hij profeten. Maar jullie wilden niet naar hen luisteren.

5. Zij zeiden net als ik: 'Stop met de slechte dingen die jullie doen. Dan kunnen jullie in het land blijven wonen dat de Heer aan jullie en jullie voorouders gegeven heeft. Eeuwenlang zullen jullie er dan kunnen blijven wonen.

6. Aanbid niet langer andere goden. Maak Mij niet langer woedend met alles wat jullie doen. Dan zal Ik jullie geen kwaad doen.'

7. Maar de Heer zegt: Jullie hebben niet naar Mij willen luisteren. Jullie hebben Mij woedend gemaakt met jullie godenbeelden. Daardoor zal het slecht met jullie aflopen.

8. Nu zegt de Heer van de hemelse legers: Jullie hebben niet naar Mij geluisterd.

9. Daarom laat Ik uit het noorden mijn dienaar komen: koning Nebukadnezar van Babel. Hij zal met een enorm leger naar dit land komen en naar de volken om jullie heen. Door hem zal Ik ze straffen en voor altijd vernietigen. Iedereen die ervan hoort, zal geschokt zijn.

10. Alle vrolijkheid zal zijn verdwenen. Bruidegom en bruid zullen niet langer te horen zijn. De molens zullen geen graan meer malen en de lampen zullen niet meer branden.

11. Het hele land zal veranderen in een wildernis. Iedereen die het ziet, zal geschokt zijn. Deze volken zullen de koning van Babel 70 jaar dienen.

12. Maar als die 70 jaar voorbij zijn, zal Ik de koning van Babel en zijn volk straffen voor de slechte dingen die ze hebben gedaan. Ik zal het hele land Babylonië straffen. Het land zal voor eeuwig verwoest worden.

13. Ik zal met dat land alles doen wat Ik gezegd heb. Alles wat in dit boek opgeschreven staat, alles wat Jeremia over de volken heeft geprofeteerd, zal Ik doen.

14. Want ook zij zullen andere machtige volken en koningen moeten dienen. Zo zal Ik hen straffen voor wat ze hebben gedaan."

Gods straf over de volken

15. De Heer, de God van Israël, zei tegen mij: "Pak deze beker van Mij aan. Hij zit vol met de wijn van mijn woede: mijn straf. Laat alle volken waar Ik je naartoe stuur eruit drinken.

16. Ze zullen ervan drinken tot ze wankelen op hun benen en gek worden van angst voor de vijand die eraan komt."

17. Ik pakte de beker van de Heer aan. Ik liet alle volken waar de Heer mij naartoe stuurde, eruit drinken.

18. Ik gaf hem aan Jeruzalem en de steden van Juda, met haar koningen en leiders. Ze dronken ervan en vanaf dat moment werden ze verlaten en vervloekt. Iedereen zou er geschokt over zijn.

19. Ik gaf hem aan de Farao, de koning van Egypte, met al zijn dienaren, zijn leiders en zijn hele volk.

20. Ik gaf hem aan alle volken: alle koningen van Uz, alle koningen van de Filistijnen, namelijk die van Askelon, Gaza, Ekron en wat er over was van Asdod.

21. Ik gaf hem aan Edom, Moab en de Ammonieten.

22. Aan alle koningen van Tyrus, alle koningen van Sidon en de koningen van de landen langs de kust aan de overkant van de zee.

23. Aan Dedan, Tema, Buz, alle volken die de hoeken van hun haar afscheren.

24. Aan alle koningen van de Arabische volken die in de woestijn wonen.

25. Aan alle koningen van Zimri, alle koningen van Elam en alle koningen van Medië.

26. Aan alle koningen van het noorden, dichtbij of ver weg. Alle koninkrijken op aarde moesten ervan drinken, de één na de ander. En tenslotte de koning van Babel.

27. [ De Heer zei tegen mij: ] "Zeg nu tegen hen: 'Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Drink en word zó dronken dat je ervan braken moet. Zó dronken dat je neervalt en nooit meer opstaat. Want Ik stuur verschrikkelijke oorlogen op jullie af!'

28. Als ze weigeren te drinken, zeg dan tegen hen: 'Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Jullie moéten drinken!

29. Want zelfs mijn eigen stad Jeruzalem moet ervan drinken. Ook Jeruzalem zal gestraft worden. Zou Ik jullie dan vrijspreken? Nee, Ik zal jullie niet vrijuit laten gaan. Ik laat oorlog komen over alle bewoners van de aarde, zegt de Heer van de hemelse legers.'

30. Zeg dit allemaal tegen hen. Zeg ook: 'De Heer zal brullen als een leeuw. Vanuit zijn heilige huis in de hemel zal Hij luid brullen tegen Jeruzalem, de plaats waar Hij woont. Hij zal schreeuwen als iemand die in de druivenpers de druiven trapt. Hij zal roepen tegen alle bewoners van de aarde.

31. Het geluid van zijn stem zal over de hele aarde te horen zijn. Want de Heer begint een rechtszaak tegen de volken. Hij zal iedereen oordelen. En Hij zal iedereen doden die zich niets van Hem aantrekt.

32. Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Let op, het ene volk na het andere zal getroffen worden door rampen. Het zal zijn als een zware storm die opsteekt vanuit de verste hoeken van de aarde.

33. In die tijd zullen de mensen die door de Heer gedood zijn, over de hele aarde verspreid liggen. Niemand zal over hen treuren. Niemand zal hen begraven. Ze zullen mest voor de aarde worden.

34. Huil, herders van de volken, schreeuw het uit! Rol jezelf in het stof van ellende, koningen! Want jullie dagen zijn geteld. Nu is het jullie tijd om geslacht te worden. Ik zal jullie verpletteren. Ik zal jullie stukslaan als duur serviesgoed.

35. Jullie zullen niet kunnen vluchten. Jullie zullen niet kunnen ontsnappen.'

36. Hoor hoe de herders [ (= koningen) ] van de volken schreeuwen en jammeren, omdat de Heer hun velden heeft vernield.

37. De vredige velden zijn verwoest door de grote woede van de Heer.

38. Hij komt, zoals een sterke leeuw die zijn hol verlaat om op jacht te gaan. Hun landen worden verwoest door de hevige strijd van de vijand. Die vijand komt vanwege Gods grote woede."