Jeremia

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52

BasisBijbel

Jeremia 12 BasisBijbel (BB)

1. [ Jeremia zegt: ] "Als ik met U van mening verschil, weet ik al van tevoren dat U gelijk heeft. Want U heeft altijd gelijk. Toch wil ik van U weten: waarom gaat het aldoor goed met de mensen die zich niets van U aantrekken? Waarom kunnen zij zo zorgeloos leven?

Jeremia spreekt met God

2. Ze zijn als een boom die U heeft geplant. Ze hebben wortels gekregen. Ze groeien en groeien en er komen ook vruchten aan. Ze spreken wel over U, maar U woont niet in hun hart. Ze houden niet van U.

3. Heer, U kent mij. U weet wat er diep binnenin mij is. U weet dat ik van U houd. Heer, sleur die mensen weg als schapen die geslacht gaan worden. Bewaar hen tot de dag van de slacht.

4. Want het gaat slecht met het land: alles verdroogt. Het is hun schuld dat [ het niet langer regent en ] alle dieren en vogels sterven. Het is omdat de mensen zo slecht zijn. Maar ze blijven [ van U ] zeggen: 'Hij ziet niet wat er met ons gebeurt.' "

5. [ De Heer zegt: ] "Jeremia, als je met mensen hardloopt, word je al moe. Hoe wil je het dan opnemen tegen paarden? Als je alleen in een vredig land op Mij kan vertrouwen, hoe wil je Mij dan vertrouwen in de bossen [ vol wilde dieren ] langs de Jordaan?

6. Denk erom: zelfs je broers en ooms laten je in de steek. Ze schelden je uit als je langskomt. Maar ook als ze vriendelijk tegen je doen, moet je hen niet vertrouwen."

7. [ De Heer zegt: ] "Ik hield zielsveel van Jeruzalem, de plaats waar Ik woon. Toch heb Ik Jeruzalem en mijn volk verlaten. Ik heb mijn lieveling in de macht van de vijand gegeven.

Het volk zal gevangen meegenomen worden naar Babel

8. Mijn volk gedroeg zich tegen Mij als een leeuw in het bos, een leeuw die tegen Mij brult. Daarom houd Ik niet langer van hen.

9. Mijn volk gedraagt zich tegen Mij als een roofvogel. Maar nu wordt het zelf aangevallen door andere roofvogels! Roofdieren , kom allemaal hier! Kom allemaal hier om te eten!

10. Veel herders hebben mijn wijngaard verwoest, mijn prachtige akker vertrapt. Mijn prachtige akker is een wildernis geworden.

11. Dor en kaal ligt mijn akker daar. Het hele land is verwoest. Niemand zorgt er nog voor.

12. De legers verschijnen op de heuvels in de woestijn. Ze komen het land verwoesten. Want het zwaard van de Heer doodt in het hele land. Niemand is veilig.

13. Mijn volk heeft wel graan gezaaid, maar doornstruiken geoogst. Het heeft wel hard gewerkt, maar er helemaal niets voor gekregen. Wees maar bedroefd over de vreselijke oogst! Het is je straf omdat Ik woedend op je ben!

14. Dit zegt de Heer: Slechte volken rond Israël gaan tekeer tegen mijn volk. Ze verwoesten het land dat Ik aan mijn volk Israël had gegeven. Maar Ik zal hen daarvoor straffen. Dan zal Ik hén wegrukken uit hun eigen land. En het volk van Juda zal Ik van tussen die andere volken wegrukken.

15. Maar Ik zal ook weer medelijden met die volken hebben. Dan zal Ik hen terugbrengen naar hun eigen land. Iedereen zal terugkomen naar zijn eigen stuk grond.

16. Eerst hadden zij mijn volk geleerd om bij hun afgoden te zweren en hun afgoden te aanbidden. Maar als ze van mijn volk geleerd hebben om bij Mij te zweren en Mij te aanbidden, dan zullen ze bij mijn volk mogen horen.

17. Maar als een volk weigert om naar Mij te luisteren, zal Ik het helemaal vernietigen, zegt de Heer."