Hosea

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14

BasisBijbel

Hosea 2 BasisBijbel (BB)

1. [ De Heer zegt: ] "[ Hosea, ] beschuldig je land. Beschuldig Israël. [ Zoals de moeder van Jizreël, Lo-Ammi en Lo-Ruchama ontrouw is aan jou, zo is Israël, mijn vrouw, ontrouw aan Mij. ] Israël is niet langer mijn vrouw. Ik ben niet langer haar Man. Laat ze stoppen met zich als een hoer te gedragen.

Israël, de bruid die niet trouw wil zijn aan haar Man

2. Want anders zal Ik haar helemaal uitkleden en haar naakt laten staan. Zo naakt als op de dag dat ze geboren werd. Ik zal Israël veranderen in een woestijn. Ik zal er een verdroogd land van maken, een land dat zal sterven van de dorst.

3. Ik zal geen medelijden hebben met haar kinderen, de bewoners van het land. Want ze aanbidden andere goden. Want hun land, hun moeder, is ontrouw aan Mij.

4. Ze gedraagt zich verschrikkelijk. Ze dient liever andere goden. Ze denkt dat die ervoor zorgen dat ze brood en water, wol en vlas, olijf-olie en wijn heeft.

5. Let op, daarom zal Ik doornstruiken en distels op haar weg laten groeien. Ik zal een haag van doorntakken langs haar pad zetten. Daardoor kan ze de weg niet meer vinden.

6. Ze zal bij haar vriendjes [ (de afgoden) ] hulp zoeken. Ze zal naar hen zoeken, maar niet vinden. Dan zal ze tegen zichzelf zeggen: 'Ik zal teruggaan. Ik ga terug naar mijn vorige Man, want toen had ik het beter dan nu.'

7. Israël begrijpt niet dat Ík haar het graan, de wijn en de olijf-olie gaf. Dat Ík haar zoveel zilver en goud heb gegeven, goud en zilver dat ze gebruikte om beelden van Baäl van te maken.

8. Daarom zal Ik komen en het graan weghalen in de oogsttijd, en de nieuwe wijn weghalen wanneer die gemaakt is. Ik zal de wol en het vlas weghalen, zodat ze geen kleren meer kan maken. Ze zal naakt te kijk staan.

9. Ik zal haar vriendjes laten zien hoe dwaas ze is. En niemand zal haar redden.

10. Ik maak een einde aan de grote feesten, de feestdagen voor de nieuwe maand, de heilige rustdagen. Er zullen helemaal geen samenkomsten meer zijn.

11. De wijnstruiken en de vijgenbomen, waarvan ze dacht: 'Die heb ik van mijn vriendjes gehad' , zal Ik vernielen. Ik zal ze laten verwilderen en de wilde dieren zullen ze opeten.

12. Ik zal haar ervoor straffen dat ze offers bracht aan andere goden. Ze zal de gevolgen moeten dragen. Want ze heeft zich voor hén mooi gemaakt met ringen en kettingen, maar Míj is ze vergeten, zegt de Heer."

13. [ De Heer zegt: ] "Let op, daarom zal Ik haar lokken, Ik zal haar leiden in de woestijn. Ik zal daar liefdevol tot haar spreken.

Israël zal bij de Heer terugkomen

14. Ik zal haar wijngaarden weer aan haar teruggeven. Zo zal het Achor-dal een plaats worden van nieuwe hoop. Ze zal weer [ van liefde voor Mij ] zingen zoals ze vroeger zong, toen Ik haar uit Egypte bevrijdde.

15. Israël, in die tijd zul je niet langer 'mijn Meester' tegen Mij zeggen. Je zal Mij 'mijn Man' noemen, zegt de Heer.

16. En Ik zal de namen van je afgoden uit je mond weghalen. Je zal je hun namen niet eens meer herinneren.

17. In die tijd zal Ik voor Israël een verbond sluiten met de wilde dieren, de vogels en de kruipende dieren [ zodat ze je geen kwaad doen ]. Ook zal Ik ervoor zorgen dat er geen oorlog meer is in het land. Zo zul je veilig kunnen wonen.

18. Israël, je zal mijn bruid worden, voor eeuwig. Ik zal jou tot mijn bruid maken omdat Ik eerlijk, trouw, liefdevol en vriendelijk ben.

19. Ik zal jou [ opnieuw ] tot mijn bruid maken door je te laten zien dat Ik trouw ben. Je zal Mij werkelijk leren kennen.

20. In die tijd zal Ik geven wat er nodig is. Ik zal geven wat de hemel nodig heeft. En de hemel zal geven wat de aarde nodig heeft.

21. En de aarde zal geven wat het graan, de wijn en de olijf-olie nodig hebben. En het graan, de wijn en de olijf-olie zullen Jizreël geven wat het nodig heeft.

22. Dan zal Ik Israël voor Mijzelf in het land zaaien [ en tot een groot volk maken ]. Ik zal medelijden hebben met Lo-Ruchama [ (= 'geen medelijden') ]. En Ik zal tegen Lo-Ammi [ (= 'niet mijn volk') ] zeggen: 'Jij bent mijn volk!' En mijn volk zal zeggen: 'Mijn God!' "