BasisBijbel

Hooglied 2:1-12 BasisBijbel (BB)

1. [ Zij: ] "En ik ben [ zo gewoon als ] een narcis in de Saron-vlakte, of een lelietje-van-dalen."

2. [ Hij: ] "Je bent zo mooi als een lelie tussen de distels.Je bent mooier dan alle andere meisjes."

3. [ Zij: ] "En jij, liefste, bent als een appelboomtussen de andere bomen van het bos.Zo ben jij, vergeleken met de andere jongens.Ik wil zo graag in jouw schaduw zittenen van jouw appels eten, want die zijn heerlijk zoet."

4. Hij heeft mij naar het wijnhuis gebracht.Ik geniet daar van zijn warme liefde voor mij.

5. Verfris me met wijn en appels,want ik smelt van liefde voor hem.

6. Zijn linkerarm ligt onder mijn hoofd,zijn rechterarm omarmt mij.

7. Meisjes van Jeruzalem, ik zweer bij de gazellen en de herten:je moet de liefde niet dwingen.Je moet wachten tot de liefde vanzelf komt!

8. Luister! Ik hoor mijn liefste roepen!Kijk, daar komt hij,Hij springt over de bergen, huppelt over de heuvels.

9. Mijn liefste lijkt op een gazelle, of op een hertenjong.Kijk, nu staat hij achter onze muur.Hij kijkt stiekem door de ramen, gluurt tussen de tralies door.

10. Mijn liefste wil me spreken. Hij zegt:'Mijn schat, sta op, mooi meisje, en kom!

11. Want de winter is voorbij,het regent niet meer.

12. De bloemen bloeien en de vogeltjes zingen.Overal hoor je de tortelduiven koeren.