4. Hij heeft een veel machtiger plaats gekregen dan de engelen. Dat is omdat Hij veel belangrijker is dan zij.
5. Want tegen geen één engel heeft God ooit gezegd: "Jij bent mijn Zoon. Vanaf vandaag ben Ik jouw Vader." [ Maar wel tegen de Zoon. ] Tegen geen één engel heeft Hij ooit gezegd: "Ik zal jouw Vader zijn, en jij zal mijn Zoon zijn."
6. En opnieuw zegt God, op het moment dat Hij zijn eerstgeboren Zoon in de wereld brengt: "Al Gods engelen moeten Hem aanbidden."
7. Van de engelen zegt Hij: "Zijn engelen zijn als de wind. Zijn dienaren zijn als vuurvlammen."
8. Maar van de Zoon zegt Hij: "God, U bent voor eeuwig Koning en U heerst volmaakt rechtvaardig.
9. U houdt van rechtvaardigheid en haat onrechtvaardigheid. Daarom heeft God aan U méér blijdschap gegeven dan aan de anderen om U heen."
10. En God zegt ook: "Heer, U heeft in het begin de hemel en de aarde gemaakt.
11. De hemel en de aarde zullen verdwijnen, maar U blijft voor altijd. Hemel en aarde zullen verslijten als een kledingstuk.
12. U zal ze oprollen als een mantel en ze vervangen door een andere. Maar U blijft dezelfde en aan uw leven komt geen einde."
13. En tegen geen één engel heeft God ooit gezegd: "Ga naast Mij zitten, totdat Ik al je vijanden helemaal verslagen heb." [ Maar wel tegen de Zoon. ]
14. De engelen zijn [ alleen maar ] dienende geesten. Ze moeten de mensen dienen die al het goede van God zullen krijgen dat God heeft beloofd. (lees verder)