BasisBijbel

Hebreeën 3:3-19 BasisBijbel (BB)

3. Maar Jezus heeft veel meer eer gekregen dan Mozes. Net zoals iemand die een mooi huis heeft gebouwd, meer wordt geprezen dan het huis.

4. Elk huis wordt door iemand gebouwd, maar degene die dít alles gebouwd heeft, is God.

5. Mozes was een gehoorzaam dienaar in het hele huis van God [ (de tent van ontmoeting) ]. En wat hij deed, had te maken met dingen die later nog zouden komen.

6. Maar Christus is als Zoon [ Meester ] over zijn eigen huis. Wij zijn dat huis. Maar dan moeten we wel tot het einde toe aan ons geloof vasthouden en blij op de Heer blijven vertrouwen.

7. Daarom waarschuwt de Heilige Geest jullie.

8. Hij zegt: "Als jullie Mij vandaag horen spreken, wees dan niet koppig en ongehoorzaam, zoals de Israëlieten in de woestijn. Want zij maakten Mij daar boos met hun koppigheid en ongehoorzaamheid.

9. Jullie voorouders daagden Mij daar uit. Ze zagen 40 jaar lang wat Ik allemaal voor wonderen voor hen deed. Maar steeds stelden ze mijn geduld op de proef.

10. Daarom was Ik boos op hen. En Ik heb tegen hen gezegd: 'Ze lopen aldoor bij Mij weg. Ze willen nooit doen wat Ik zeg, ook al hebben ze alles gezien wat Ik voor hen heb gedaan.'

11. Daarom heb Ik in mijn boosheid gezworen: 'Zij zullen nooit de rust binnengaan [ die Ik hun had willen geven ].' "

12. Let er dus op, broeders en zusters, dat niemand van jullie besluit om de levende God niet langer te gehoorzamen. Want zo iemand is koppig en ongelovig.

13. Moedig elkaar elke dag aan [ om God te gehoorzamen ], zolang er nog dagen zijn. Dan zal niemand zich door het kwaad laten opstoken om koppig en ongehoorzaam te worden.

14. Want wij hebben Christus gekregen. Tenminste, als we tot het einde toe ons geloof vasthouden.

15. Er wordt dus gezegd: "Als jullie Mij vandaag horen spreken, wees dan niet koppig en ongehoorzaam, zoals de Israëlieten toen ze Mij boos maakten."

16. Wie waren dan die mensen die God boos maakten toen ze Hem hadden horen spreken? Dat waren al die mensen die met Mozes uit Egypte waren vertrokken.

17. En aan wie heeft God zich 40 jaar lang geërgerd? Aan de mensen die God niet hadden willen gehoorzamen. Daardoor [ stierven ze en ] lagen hun lijken in de woestijn.

18. En aan wie zwoer God dat zij niet de rust zouden binnengaan [ die Hij hun had willen geven ]? Aan de mensen die Hem ongehoorzaam waren geweest.

19. We zien dus dat ze door hun ongeloof Gods rust niet konden binnengaan.