BasisBijbel

Handelingen 27:26-35 BasisBijbel (BB)

26. Maar we zullen op één of ander eiland stranden."

27. Het was inmiddels de 14e nacht dat we rondzwalkten op de Adriatische Zee. Midden in die nacht dachten de zeelui dat ze in de buurt van land kwamen.

28. Ze peilden met het peillood hoe diep het was. Het was er 20 vadem [ (36 m) ]. Iets verderop peilden ze weer: 15 vadem [ (27 m) ].

29. Ze werden bang dat het schip op de rotsen te pletter zou slaan. Daarom gooiden ze van de achterkant van het schip vier ankers in het water en wensten dat het dag werd.

30. Toen beweerden de zeelui, dat ze van de voorkant van het schip ankers in het water wilden gooien. Maar ze lieten de roeiboot in het water zakken. Ze wilden daarmee van het schip wegkomen.

31. Paulus zag het. Hij zei tegen de hoofdman en de soldaten: "Zij moeten ook aan boord blijven. Anders kunnen jullie niet worden gered."

32. Toen hakten de soldaten de touwen van de roeiboot door en lieten hem in zee vallen.

33. Het begon dag te worden. Paulus drong er bij iedereen op aan om iets te eten. Hij zei: "Jullie hebben nu al twee weken afgewacht, zonder iets te eten.

34. Nu moeten jullie iets eten. Dat zal jullie helpen om gered te worden. Er zal jullie geen haar gekrenkt worden."

35. Hij nam brood, dankte hardop God en begon te eten.