BasisBijbel

Handelingen 27:16-28 BasisBijbel (BB)

16. Maar plotseling schoten we de luwte in van een eilandje, Klauda. Daar konden we met moeite de roeiboot van het schip in veiligheid brengen.

17. De zeelui hesen de roeiboot aan boord. Daarna haalden ze touwen onder het schip door om het bij elkaar te houden. Ook haalden ze alle zeilen en masten omlaag. Want ze waren bang dat het schip op de Syrtis zou vastlopen. Zo lieten ze het schip drijven.

18. Het schip werd verschrikkelijk heen en weer geslingerd. Daarom gooiden ze de volgende dag de lading in zee [ om het schip lichter te maken ].

19. De derde dag gooiden we de zeilen, masten en touwen overboord.

20. Dagenlang zagen we geen zon of sterren. Het was verschrikkelijk noodweer. Uiteindelijk verloren we alle hoop de storm te overleven.

21. De bemanning had al dagenlang niet gegeten. Toen ging Paulus tussen hen in staan en zei: "Mannen, jullie hadden naar mij moeten luisteren. Jullie hadden niet van Kreta moeten wegvaren. Dan hadden jullie deze schade en ellende niet gehad!

22. Maar jullie moeten de moed niet verliezen. We zullen allemaal in leven blijven. Alleen het schip zal verloren gaan.

23. Want afgelopen nacht stond er een engel bij mij. Dat was een engel van de God die ik aanbid, de God van wie ik ben.

24. Hij zei tegen mij: 'Wees niet bang, Paulus! Want jij moet bij de keizer komen. Daarom zal God [ jou en ] ook alle mensen redden die met je meereizen.'

25. Houd dus moed, mannen. Want ik geloof God. Alles zal gaan zoals de engel tegen mij heeft gezegd.

26. Maar we zullen op één of ander eiland stranden."

27. Het was inmiddels de 14e nacht dat we rondzwalkten op de Adriatische Zee. Midden in die nacht dachten de zeelui dat ze in de buurt van land kwamen.

28. Ze peilden met het peillood hoe diep het was. Het was er 20 vadem [ (36 m) ]. Iets verderop peilden ze weer: 15 vadem [ (27 m) ].