BasisBijbel

Handelingen 13:8-27 BasisBijbel (BB)

8. Maar Elymas (Zo werd Bar-Jezus door de Grieken genoemd. Het betekent 'de tovenaar.') verzette zich tegen hen. Hij probeerde Sergius Paulus ervan te overtuigen dat hij niet moest geloven wat Barnabas en Saulus hem over Jezus vertelden.

9. Maar Saulus (die ook wel Paulus werd genoemd) keek Elymas recht aan. Vol van de Heilige Geest zei hij:

10. "Jij zoon van de duivel! Je zit vol listen en bedrog. Je bent een vijand van alles wat goed is. Wanneer zul jij ophouden de waarheid van de Heer voor leugens uit te maken?

11. Let op, de Heer zal je straffen! Je zal een tijd lang blind zijn en het zonlicht niet kunnen zien." Op hetzelfde moment werd het voor Elymas donker om hem heen. Hij tastte rond om iemand te vinden die hem bij de hand kon leiden.

12. Toen de bestuurder van het eiland zag wat er gebeurde, ging hij in Jezus geloven. Want de boodschap van de Heer had hem diep geraakt.

13. Paulus en de mannen die met hem meereisden, voeren van Pafos naar Perge in Pamfilië. Daar ging Johannes Markus terug naar Jeruzalem.

14. Maar de anderen reisden van Perge verder. Ze kwamen in Antiochië in Pisidië. Op de heilige rustdag gingen ze naar de synagoge en gingen zitten.

15. Er werd voorgelezen uit de Boeken. Daarna lieten de leiders van de synagoge aan hen vragen: "Broeders, als jullie een opbouwende boodschap hebben voor de mensen hier, zeg het dan."

16. Paulus stond op en wenkte met zijn hand om de mensen stil te krijgen. Toen zei hij: "Israëlieten en aanbidders van God, luister!

17. De God van dit volk Israël heeft onze voorouders uitgekozen. Toen ze als vreemdelingen in Egypte woonden, heeft Hij ervoor gezorgd dat ze een groot volk werden. Later heeft Hij hen op een machtige manier uit Egypte bevrijd.

18. Daarna heeft Hij 40 jaar lang in de woestijn hun lastige gedrag verdragen.

19. Toen heeft Hij in het land Kanaän zeven volken voor hen vernietigd en hun land aan zijn eigen volk gegeven.

20. Na ongeveer 450 jaar gaf Hij hun richters om hen te leiden. De laatste daarvan was de profeet Samuel.

21. Toen begonnen ze om een koning te vragen. God gaf hun toen Saul tot koning, de zoon van Kis, een man uit de stam van Benjamin. Hij regeerde 40 jaar.

22. Maar God verliet Saul. Daarna gaf Hij hun David tot koning. Van David heeft Hij gezegd: 'Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden. Ik houd heel veel van hem, want hij zal Mij in alles gehoorzamen.'

23. En God beloofde dat uit Davids familie de Redder van Israël geboren zou worden. En dat gebeurde ook. Dat was Jezus.

24. Maar eerst kwam Johannes. Hij vertelde aan het hele volk Israël dat ze weer moesten gaan leven zoals God het wil en dat ze zich moesten laten dopen.

25. Toen Johannes' taak bijna was afgelopen, zei Johannes: 'Ik ben niet wie jullie denken dat ik ben. Ik ben de Messias niet. Want de Man die jullie verwachten, moet nog komen. En ik ben het niet eens waard om zijn sandalen voor Hem los te maken.'

26. Broeders, zonen uit de familie van Abraham en aanbidders van God uit andere volken, luister. Wij brengen jullie het nieuws hoe alle mensen gered kunnen worden [ door Jezus ].

27. De bewoners van Jeruzalem en hun leiders hebben Hem niet willen geloven. Ze hebben gedaan wat de profeten die op elke heilige rustdag worden voorgelezen, van tevoren hadden gezegd: ze hebben Hem laten doden.