BasisBijbel

Genesis 48:9-14 BasisBijbel (BB)

9. Jozef antwoordde: "Dat zijn mijn zonen, die God mij hier heeft gegeven." Jakob zei: "Breng hen hier, zodat ik hen kan zegenen."

10. Israëls ogen waren heel slecht geworden doordat hij al zo oud was. Hij kon niet [ veel ] meer zien. Jozef bracht hen dichter bij hem. Israël kuste en omhelsde hen.

11. Daarna zei Israël tegen Jozef: "Ik had nooit gedacht dat ik jou nog zou terugzien. En kijk eens, nu heeft God er zelfs voor gezorgd dat ik je kinderen nog kon zien."

12. Toen haalde Jozef de jongens bij Israëls knieën weg en knielde voor zijn vader neer.

13. Toen zette Jozef de jongens voor Israël neer: Efraïm bij Israëls linkerhand en Manasse bij Israëls rechterhand. Zo stonden ze vóór hem.

14. Maar Israël legde zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm, ook al was hij de jongste. Zijn linkerhand legde hij op het hoofd van Manasse. Hij legde zijn handen expres kruiselings, ook al was Manasse de oudste.