BasisBijbel

Genesis 48:14-22 BasisBijbel (BB)

14. Maar Israël legde zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm, ook al was hij de jongste. Zijn linkerhand legde hij op het hoofd van Manasse. Hij legde zijn handen expres kruiselings, ook al was Manasse de oudste.

15. Hij zegende Jozef en zei: "De God met wie mijn voorvaders Abraham en Izaäk hebben geleefd, de God die mij mijn leven lang als een Herder heeft geleid,

16. de Engel die mij heeft gered uit alle moeilijkheden, zal deze jongens zegenen. Zo zal mijn naam en die van mijn voorvaders Abraham en Izaäk in hen verder leven. Ze zullen een grote familie worden in dit land."

17. Toen Jozef zag dat zijn vader zijn rechterhand op Efraïms hoofd had gelegd, vond hij dat verkeerd. Hij pakte de hand van zijn vader om die van Efraïms hoofd te verleggen naar het hoofd van Manasse.

18. En hij zei tegen zijn vader: "Niet zó, vader, want Manasse is de oudste. Leg uw rechterhand op zíjn hoofd."

19. Maar zijn vader wilde niet en zei: "Ik weet het, mijn zoon, ik weet het. Ook hij zal een volk worden en ook hij zal machtig worden. Maar toch zal zijn jongere broer machtiger worden dan hij. Uit zijn familie ná hem zullen veel volken ontstaan."

20. Zo zegende hij hen die dag en zei: "Door jullie zal het volk Israël elkaar zegen toewensen. Ze zullen zeggen: 'Ik wens je toe dat God jou tot net zo'n groot volk zal maken als Efraïm en Manasse!' " En hij gaf Efraïm een grotere zegen dan Manasse.

21. Daarna zei Israël tegen Jozef: "Binnenkort zal ik sterven. Maar God zal met jullie zijn. Hij zal jullie terugbrengen naar het land van jullie voorvaders.

22. En ik geef aan jou in dat land een deel meer dan aan je broers. Er is in dat land een gebied [ (Sichem) ] dat ik met mijn zwaard en mijn boog heb veroverd op de Amorieten. Dat geef ik aan jou, als extra deel."