BasisBijbel

Genesis 48:10-17 BasisBijbel (BB)

10. Israëls ogen waren heel slecht geworden doordat hij al zo oud was. Hij kon niet [ veel ] meer zien. Jozef bracht hen dichter bij hem. Israël kuste en omhelsde hen.

11. Daarna zei Israël tegen Jozef: "Ik had nooit gedacht dat ik jou nog zou terugzien. En kijk eens, nu heeft God er zelfs voor gezorgd dat ik je kinderen nog kon zien."

12. Toen haalde Jozef de jongens bij Israëls knieën weg en knielde voor zijn vader neer.

13. Toen zette Jozef de jongens voor Israël neer: Efraïm bij Israëls linkerhand en Manasse bij Israëls rechterhand. Zo stonden ze vóór hem.

14. Maar Israël legde zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm, ook al was hij de jongste. Zijn linkerhand legde hij op het hoofd van Manasse. Hij legde zijn handen expres kruiselings, ook al was Manasse de oudste.

15. Hij zegende Jozef en zei: "De God met wie mijn voorvaders Abraham en Izaäk hebben geleefd, de God die mij mijn leven lang als een Herder heeft geleid,

16. de Engel die mij heeft gered uit alle moeilijkheden, zal deze jongens zegenen. Zo zal mijn naam en die van mijn voorvaders Abraham en Izaäk in hen verder leven. Ze zullen een grote familie worden in dit land."

17. Toen Jozef zag dat zijn vader zijn rechterhand op Efraïms hoofd had gelegd, vond hij dat verkeerd. Hij pakte de hand van zijn vader om die van Efraïms hoofd te verleggen naar het hoofd van Manasse.