BasisBijbel

Genesis 47:18-31 BasisBijbel (BB)

18. Het jaar daarna kwamen ze wéér naar hem toe en zeiden: "Nu heeft u al ons geld en al ons vee. We hebben niets meer waarmee we u kunnen betalen. We hebben alleen onszelf nog en onze grond.

19. U wil toch niet dat we voor uw ogen sterven van de honger? Want dan is er niemand meer om voor de akkers te zorgen en zal alles verwilderen. Koop ons en onze grond in ruil voor brood. Dan zullen wij en onze grond de Farao dienen. Geef ons ook zaad. Dan zullen we in leven blijven. Maar als we sterven, is er niemand meer om nog voor de akkers te zorgen."

20. Toen kocht Jozef al de grond van de Egyptenaren voor de Farao. Want alle Egyptenaren verkochten hun akkers, omdat ze zo'n vreselijke honger hadden. Zo kreeg de Farao ook al de grond.

21. En alle mensen in heel Egypte werden zijn knechten.

22. Alleen de grond van de priesters kocht hij niet. Want de priesters hadden een vast loon van de Farao. Daar leefden de priesters van. Daarom hoefden zij hun grond niet te verkopen.

23. Jozef zei tegen het volk: "Ik heb nu jullie en jullie grond voor de Farao gekocht. Hier is zaad voor jullie akkers, zodat jullie kunnen zaaien.

24. Maar dan moeten jullie straks van de oogst een vijfde deel aan de Farao geven. De rest mogen jullie houden. Dat kunnen jullie gebruiken om te zaaien en om er brood van te bakken voor jullie gezinnen."

25. Ze antwoordden: "U heeft ons leven gered en we zijn u daar dankbaar voor. We zullen de Farao dienen."

26. En Jozef maakte er een wet van voor het hele land, dat een vijfde deel van de oogst voortaan voor de Farao zou zijn. Die wet geldt nog steeds. Alleen de grond van de priesters werd geen eigendom van de Farao.

27. Zo bleef de familie van Israël dus in de streek Gosen in Egypte wonen. Ze hadden daar eigen grond gekregen. Ze kregen veel kinderen, zodat hun familie heel groot werd.

28. Jakob leefde nog 17 jaar in Egypte. Hij werd 147 jaar.

29. Toen voelde Israël dat hij niet lang meer zou leven. Hij riep zijn zoon Jozef en zei tegen hem: "Als je van mij houdt, zweer dan dat je me niet in Egypte zal begraven.

30. Ik wil bij mijn vader en grootvader worden begraven. Breng mij daarom uit Egypte weg en begraaf me in hun graf." Jozef zei: "Ik zal het doen."

31. Toen zei Israël: "Zweer het mij." En hij zwoer het hem. Israël boog zich in aanbidding neer aan het hoofdeinde van het bed.