BasisBijbel

Genesis 44:14-20 BasisBijbel (BB)

14. Zo kwamen Juda en zijn broers terug in het huis van Jozef. Jozef was daar nog. Ze lieten zich voor hem op de grond vallen.

15. Jozef zei: "Waarom hebben jullie dit gedaan? Wisten jullie dan niet dat een man als ik dat zéker zou ontdekken?"

16. Juda antwoordde: "Wat moeten we tegen u zeggen? Hoe kunnen we zeggen dat we onschuldig zijn? God bewijst dat we schuldig zijn. We zijn uw slaven, heer. Wij en de man bij wie de beker gevonden is."

17. Maar Jozef zei: "Nee, alleen de man bij wie de beker is gevonden, zal mijn slaaf worden. De anderen kunnen in vrede naar hun vader gaan."

18. Toen stapte Juda naar voren. Hij zei: "Neem mij niet kwalijk, heer. U bent net zo belangrijk als de Farao, maar word alstublieft niet boos als ik wat tegen u zeg.

19. U heeft ons gevraagd: 'Hebben jullie nog een vader of een broer?'

20. En we antwoordden: 'We hebben nog een oude vader en een jonge broer. Dat is een zoon die geboren is toen onze vader al oud was. Hij had nog een broer, maar die is dood. Hij is de enige zoon van zijn moeder die nog leeft. Zijn vader houdt heel veel van hem.'