BasisBijbel

Genesis 4:6-18 BasisBijbel (BB)

6. Toen zei de Heer tegen Kaïn: "Waarom ben je zo kwaad? Waarom kijk je zo boos?

7. Als je doet wat goed is, ben Ik toch blij met je? Maar als je slechte dingen doet, loert het kwaad op je bij de deur [ van je hart ]. Het wil je grijpen, maar jij moet sterker zijn dan het kwaad."

8. Maar Kaïn vroeg zijn broer Abel om met hem mee te gaan. Samen liepen ze het veld in. Daar vermoordde Kaïn hem.

9. Toen vroeg de Heer aan Kaïn: "Waar is je broer Abel?" Hij zei: "Dat weet ik niet. Moet ik soms op mijn broer passen?"

10. De Heer zei: "Wat heb je gedaan? Ik hoor uit de aarde Abels bloed roepen! Het roept naar Mij om wraak.

11. Nu ben je vervloekt. Abels bloed is hier in de grond gestroomd. Daarom zul je voortaan ver van deze grond moeten leven.

12. Want je zal niet langer voldoende van deze grond kunnen oogsten om van te leven. Je zal voortaan moeten rondzwerven."

13. Toen zei Kaïn tegen de Heer: "Wat ik gedaan heb, is te erg om vergeven te worden. [ Maar die straf is te zwaar! ]

14. U stuurt mij hier nu weg en U wil niet meer bij mij zijn. Ik zal moeten rondzwerven. Iedereen die mij tegenkomt, zal mij kunnen doden!"

15. Maar de Heer zei: "Nee, als iemand jou doodt, zal hij daarvoor zevenvoudig worden gestraft." En de Heer zorgde ervoor dat niemand hem zou durven doden.

16. Toen ging Kaïn weg van de Heer. Hij ging in het land Nod wonen, ten oosten van Eden.

17. Kaïns vrouw raakte in verwachting en kreeg een zoon, Henoch. Daarna bouwde Kaïn een stad en noemde die stad Henoch, naar zijn zoon.

18. Henoch kreeg een zoon: Irad. Irad kreeg een zoon: Mehujaël. Mehujaël kreeg een zoon: Metusaël. Metusaël kreeg een zoon: Lamech.