BasisBijbel

Genesis 35:7-19 BasisBijbel (BB)

7. Hij noemde die plaats El-Bet-El [ (= 'God van Bet-El') ], omdat God daar naar hem toe gekomen was toen hij op de vlucht was voor zijn broer.

8. Toen Debora, de verzorgster van Rebekka, stierf, werd ze onder een eik aan de zuidkant van Bet-El begraven. Sindsdien noemden de mensen die eik 'Tranen-Eik.'

9. Toen Jakob van Paddan-Aram teruggekomen was [ in Kanaän ], kwam God opnieuw naar hem toe. Hij zegende hem en zei [ opnieuw ]:

10. "Je heet Jakob. Maar voortaan zul je niet meer Jakob [ (= 'verdringer') ] genoemd worden, maar Israël [ (= 'worstelaar met God') ]." Zo gaf Hij hem dus de nieuwe naam Israël.

11. En Hij zei tegen hem: "Ik ben de Almachtige God. Ik zal ervoor zorgen dat je familie heel groot zal worden. Het zal een heel volk worden. Ja, het zal zelfs tot heel veel volken worden. Er zullen koningen uit jou ontstaan.

12. En dit land dat Ik aan Abraham en Izaäk heb gegeven, zal Ik aan jou geven en aan je familie ná jou."

13. Toen ging God weer bij hem weg.

14. Jakob zette een steen overeind op de plaats waar Hij met hem had gesproken, als een teken. Hij schonk er een offer van wijn en olijf-olie overheen.

15. Hij noemde de plaats waar God met hem had gesproken Bet-El [ (= 'huis van God') ].

16. Daarna vertrokken ze uit Bet-El. Toen ze vlak bij Efrat waren, kreeg Rachel een baby. De bevalling ging erg moeilijk.

17. Daarom zei de vrouw die haar erbij hielp: "Wees niet bang, want je hebt weer een zoon."

18. Kort na de bevalling stierf Rachel. Maar ze had haar zoon nog een naam kunnen geven. Ze noemde hem Ben-oni [ (= 'zoon van mijn pijn') ]. Maar zijn vader noemde hem Benjamin [ (= 'zoon van mijn rechterhand') ].

19. Zo stierf Rachel. Ze werd begraven langs de weg naar Efrat (dat is Betlehem).