BasisBijbel

Genesis 35:12-27 BasisBijbel (BB)

12. En dit land dat Ik aan Abraham en Izaäk heb gegeven, zal Ik aan jou geven en aan je familie ná jou."

13. Toen ging God weer bij hem weg.

14. Jakob zette een steen overeind op de plaats waar Hij met hem had gesproken, als een teken. Hij schonk er een offer van wijn en olijf-olie overheen.

15. Hij noemde de plaats waar God met hem had gesproken Bet-El [ (= 'huis van God') ].

16. Daarna vertrokken ze uit Bet-El. Toen ze vlak bij Efrat waren, kreeg Rachel een baby. De bevalling ging erg moeilijk.

17. Daarom zei de vrouw die haar erbij hielp: "Wees niet bang, want je hebt weer een zoon."

18. Kort na de bevalling stierf Rachel. Maar ze had haar zoon nog een naam kunnen geven. Ze noemde hem Ben-oni [ (= 'zoon van mijn pijn') ]. Maar zijn vader noemde hem Benjamin [ (= 'zoon van mijn rechterhand') ].

19. Zo stierf Rachel. Ze werd begraven langs de weg naar Efrat (dat is Betlehem).

20. Jakob zette op haar graf een steen overeind. Die staat daar nu nog steeds.

21. Daarna brak Israël zijn tenten af en zette ze aan de andere kant van Migdal-Eder weer op.

22. In de tijd dat Israël in dat land woonde, ging [ zijn oudste zoon ] Ruben naar bed met Bilha, één van Israëls bijvrouwen. Maar Israël kwam het te weten.

23. Israël had twaalf zonen.De zonen van Lea waren: Ruben, de oudste zoon van Jakob, verder Simeon, Levi, Juda, Issaschar en Zebulon.

24. De zonen van Rachel waren: Jozef en Benjamin.

25. De zonen van Rachels slavin Bilha waren: Dan en Naftali

26. De zonen van Lea's slavin Zilpa waren: Gad en Aser.Dit zijn de zonen die Jakob in Paddan-Aram heeft gekregen.

27. En Jakob kwam terug bij zijn vader Izaäk in Mamré bij Kirjat-Arba (dat is Hebron), waar Abraham en Izaäk als vreemdelingen hadden gewoond.