BasisBijbel

Genesis 33:4-10 BasisBijbel (BB)

4. Maar Ezau rende hem tegemoet, omarmde hem, viel hem om de hals en kuste hem. Ze huilden allebei.

5. Toen zag Ezau de vrouwen en de kinderen en vroeg: "Wie heb je daar bij je?" Jakob antwoordde: "De kinderen die God in zijn goedheid aan mij heeft gegeven."

6. De slavinnen kwamen met hun kinderen dichterbij en bogen diep voor hem.

7. Daarna kwamen ook Lea en haar kinderen en bogen diep voor hem. Tenslotte kwamen Jozef en Rachel dichterbij en bogen diep.

8. Toen zei Ezau: "Wat was je bedoeling met al die mensen die ik tegenkwam?" Jakob zei: "Ik wilde het vee dat ze bij zich hadden aan jou geven, in de hoop dat je dan niet langer kwaad op me zou zijn."

9. Maar Ezau zei: "Broer, ik heb al zoveel. Dit is van jou, je mag het houden."

10. Maar Jakob zei: "Nee, neem alsjeblieft mijn geschenk aan. Want toen ik jou zag, was het alsof ik God Zelf zag. [ Want ik heb je gezien en toch ben ik in leven gebleven. ] En je bent vriendelijk tegen me geweest.