BasisBijbel

Genesis 31:34-49 BasisBijbel (BB)

34. Rachel had snel de beeldjes in het kamelenzadel verstopt. Daarna was ze op het zadel gaan zitten. Laban doorzocht de hele tent, maar kon niets vinden.

35. Rachel zei tegen haar vader: "Wees niet boos dat ik niet voor u opsta, maar ik ben ongesteld." Hij zocht overal, maar kon de beeldjes niet vinden.

36. Toen werd Jakob kwaad op Laban en zei tegen hem: "Wat heb ik je gedaan dat je mij zo achtervolgd hebt?

37. Je hebt al mijn spullen doorzocht. Wat heb je nu gevonden dat van jou is? Leg het hier neer zodat alle anderen het kunnen zien! Dan kunnen zij over ons rechtspreken.

38. Ik ben nu 20 jaar bij je geweest. Je schapen en je geiten hebben nooit doodgeboren jongen gekregen. Ik heb nooit een schaap van je opgegeten.

39. Wat door wilde dieren werd gedood, bracht ik niet naar jou, maar moest ik vergoeden. Als er overdag of 's nachts iets werd gestolen, kwam je van mij een vergoeding eisen.

40. Zo ging het met mij: overdag werd ik gesloopt door de hitte, 's nachts door de kou. Ik had nauwelijks tijd om te slapen.

41. Ik heb nu 20 jaar in je huis gewoond. Ik heb 14 jaar voor je gewerkt om met je twee dochters te mogen trouwen. Ik heb zes jaar voor je gewerkt om mijn vee te verdienen en je hebt mijn loon wel tien keer veranderd!

42. Als de God van mijn vader, de God van Abraham en de God voor wie Izaäk diep ontzag had niet met mij was geweest, zou je mij met lege handen hebben weggestuurd. Maar God heeft mijn narigheid en mijn harde werken gezien. Daarom heeft Hij je de afgelopen nacht zo streng gewaarschuwd!"

43. Toen zei Laban tegen Jakob: "Deze dochters zijn mijn dochters, deze kinderen zijn mijn kinderen en dit vee is mijn vee. Ja, alles wat je ziet is van mij. Ik zou mijn eigen dochters en de kinderen die ze hebben gekregen toch geen kwaad kunnen doen?

44. Kom, laten jij en ik daarom samen een verbond sluiten."

45. Toen nam Jakob een steen en zette die overeind, als teken van hun verbond.

46. En Jakob zei tegen zijn familie: "Breng stenen hier." Ze haalden stenen en stapelden die op. Op die steenhoop aten ze met elkaar een [ verbonds ]maaltijd.

47. Laban noemde de steenhoop Jegar-Sahaduta [ (= Aramees voor 'steenhoop die getuige is') ]. Jakob noemde hem Gilead [ (= Hebreeuws voor 'steenhoop die getuige is') ].

48. Laban zei: "Deze steenhoop is vandaag getuige van het verbond tussen jou en mij." Daarom werd die steenhoop 'Gilead' genoemd.

49. Ook noemde Laban hem Mizpa [ (= 'wachtpost') ]. "Want," zei hij, "de Heer houdt de wacht tussen jou en mij, wanneer we uit elkaar zijn gegaan.