BasisBijbel

Genesis 27:26-35 BasisBijbel (BB)

26. Daarna zei Izaäk tegen hem: "Kom bij me en kus me, mijn zoon."

27. Jakob kwam dichterbij en kuste hem. Toen Izaäk de geur van zijn kleren rook, zegende hij hem en zei: "Mijn zoon ruikt naar het veld dat de Heer heeft gezegend.

28. God zal je de dauw van de hemel en vruchtbare grond geven. Hij zal je graan en wijn in overvloed geven.

29. Volken zullen je dienen en zich diep voor jou buigen. Je zal heersen over je broers. De zonen van je moeder zullen zich voor jou buigen. Als mensen jou slecht behandelen, zal God ook hén slecht behandelen. En als mensen jou goed behandelen, zal God ook goed voor hén zijn."

30. Toen was Izaäk klaar met het zegenen van Jakob.Jakob was nog maar net bij zijn vader weg, toen zijn broer Ezau terugkwam van de jacht.

31. Ook Ezau maakte een lekkere maaltijd klaar en bracht die naar zijn vader. Hij zei tegen hem: "Vader, kom zitten en eet van het wild dat ik heb klaargemaakt. Dan kunt u mij zegenen."

32. Zijn vader Izaäk zei tegen hem: "Wie ben jij?" Hij zei: "Ik ben uw oudste zoon Ezau."

33. Izaäk schrok vreselijk en zei: "Wie was het dan die daarnet het wild heeft geschoten en aan mij heeft gebracht? Ik heb van alles gegeten, voordat jij kwam. Daarna heb ik hem gezegend. Daarom zal hij ook gezegend zijn."

34. Toen Ezau dat hoorde, schreeuwde hij van woede en zei tegen zijn vader: "Zegen mij óók, vader!"

35. Maar zijn vader zei: "Je broer heeft mij bedrogen. Hij heeft jouw zegen gestolen."