BasisBijbel

Genesis 27:14-24 BasisBijbel (BB)

14. Toen haalde hij de geitjes en bracht ze naar zijn moeder. Ze maakte er een maaltijd van, zoals zijn vader lekker vond.

15. Ook haalde Rebekka de beste kleren van haar oudste zoon Ezau, die bij haar in huis lagen. Ze liet haar jongere zoon Jakob die aantrekken.

16. En ze trok de vachten van de geitjes over zijn handen en over zijn gladde hals.

17. Toen gaf ze Jakob de lekkere maaltijd die ze had klaargemaakt en het brood.

18. Jakob kwam bij zijn vader en zei: "Vader?" Zijn vader zei: "Ja, wie ben je, mijn zoon?"

19. Jakob zei tegen zijn vader: "Ik ben uw oudste zoon Ezau. Ik heb gedaan wat u tegen mij heeft gezegd. Kom zitten en eet van het wild. Dan kunt u mij zegenen."

20. Toen zei Izaäk tegen zijn zoon: "Hoe heb je zo snel iets kunnen schieten, mijn zoon?" Hij zei: "Doordat uw Heer God mij snel een dier liet vinden."

21. Toen zei Izaäk tegen Jakob: "Kom wat dichterbij, dan kan ik voelen of je inderdaad Ezau bent of niet."

22. Jakob kwam dichterbij en zijn vader voelde aan hem. Hij zei: "De stem is de stem van Jakob. Maar de handen zijn de handen van Ezau."

23. En hij herkende hem niet, omdat zijn handen behaard waren, net als de handen van zijn broer Ezau. Hij wilde hem zegenen.

24. Hij vroeg: "Ben je echt mijn zoon Ezau?" Jakob zei: "Ja."