1. Toen Izaäk oud was geworden, werden zijn ogen zó slecht, dat hij niet meer kon zien. Hij riep zijn oudste zoon Ezau: "Mijn zoon!" Ezau zei: "Ja, vader?"
2. Hij zei: "Ik ben oud geworden en ik weet niet hoelang ik nog zal leven.
3. Ga met je pijl en boog het veld in en schiet voor mij een wild dier.