BasisBijbel

Genesis 26:3-13 BasisBijbel (BB)

3. Blijf als vreemdeling hier [ in Gerar ] wonen. Ik zal hier met je zijn. Ik zal hier goed voor je zijn. Want Ik zal al deze landen aan jou en aan je familie ná jou geven. Ik zal Mij houden aan de eed die Ik aan je vader Abraham heb gezworen.

4. Ik zal je familie ná jou net zo ontelbaar maken als de sterren aan de hemel. En Ik zal al deze landen aan jouw familie geven. En door jouw zoon zullen alle mensen van de aarde gezegend worden,

5. omdat Abraham Mij gehoorzaam is geweest en Mij heeft gediend. Hij heeft zich gehouden aan al mijn bevelen en wetten."

6. Dus bleef Izaäk in Gerar wonen.

7. Toen de mannen daar hem naar zijn vrouw vroegen, zei hij: "Ze is mijn zus." Hij durfde niet te zeggen dat ze zijn vrouw was. Want hij was bang dat ze hem dan zouden doden om met Rebekka te kunnen trouwen, want ze was heel mooi.

8. Toen hij daar een poos woonde, keek koning Abimelech op een keer door het raam en zag Izaäk met Rebekka vrijen.

9. Toen liet Abimelech Izaäk bij zich komen en zei: "Ze is je vrouw! Waarom heb je dan gezegd dat ze je zus is?" Toen zei Izaäk tegen hem: "Ik was bang dat één van de mannen mij zou doden om met haar te kunnen trouwen."

10. Maar Abimelech zei: "Hoe kon je dat doen? Stel dat iemand van ons volk met je vrouw naar bed was gegaan. Dan zou het jouw schuld zijn geweest dat we iets gedaan hadden wat niet mag!"

11. Toen beval Abimelech zijn volk: "Wie deze man of zijn vrouw aanraakt, zal worden gedood."

12. En Izaäk zaaide in dat land. Dat jaar oogstte hij 100 keer zoveel als hij gezaaid had, want de Heer was goed voor hem.

13. Hij werd rijker en rijker, totdat hij heel erg rijk was geworden.