BasisBijbel

Genesis 26:16-24 BasisBijbel (BB)

16. En Abimelech zei tegen Izaäk: "Ga hier weg, want je bent veel machtiger geworden dan wij."

17. Toen vertrok Izaäk daar met iedereen die bij hem hoorde. En hij ging in het dal van Gerar wonen.

18. Daar groef hij de waterputten weer op die in de tijd van zijn vader Abraham waren gegraven en die na Abrahams dood door de Filistijnen waren dichtgegooid. Hij gaf die putten weer de namen die zijn vader eraan had gegeven.

19. Daarna groeven de knechten van Izaäk in het dal en vonden daar een bron met stromend water.

20. Maar de herders van Gerar maakten ruzie met de herders van Izaäk en zeiden: "Dit water is van ons." Daarom noemde Izaäk die put Esek [ (= 'ruzie') ], omdat ze met hem over die put hadden geruzied.

21. Toen ze een andere waterput groeven, ontstond daar óók ruzie over. Daarom noemde hij die put Sitna [ (= 'vijandschap') ].

22. Hij vertrok daar weer en groef een andere put. Daarover ontstond geen ruzie. Daarom noemde hij die put Rehobot [ (= 'ruimte') ]. Want hij zei: "Nu heeft de Heer ons ruimte gegeven. Nu kunnen we met al onze mensen en al ons vee in dit land wonen."

23. En hij reisde vandaar naar Berseba.

24. Die nacht kwam de Heer naar hem toe en zei: "Ik ben de God van je vader Abraham. Wees niet bang, want Ik ben met je. Ik zal goed voor je zijn. En Ik zal je familie erg groot maken, omdat Ik dat heb beloofd aan mijn dienaar Abraham."